ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellant op 15 oktober 2007 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand, waarbij hij aangaf alleenstaand te zijn en in te wonen bij een verre neef, de heer [B.]. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft de aanvraag op 29 november 2007 afgewezen, omdat uit onderzoek bleek dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met [B.]. Dit besluit werd door het College op 29 februari 2008 in het bezwaar ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 22 juli 2008 het beroep tegen het besluit van 29 november 2007 ongegrond verklaard, waarbij hij oordeelde dat de verklaring van appellant over zijn woon- en leefsituatie onvoldoende was om aan te tonen dat hij alleenstaand was.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich gemotiveerd heeft gekeerd tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 juli 2009 uitspraak gedaan. De Raad heeft de vraag beoordeeld of de verklaring van appellant voldoende grondslag biedt voor het standpunt van de gemeente dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [B.]. De Raad heeft, in lijn met de rechtbank, deze vraag bevestigend beantwoord en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door appellant afgelegde verklaring. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring door appellant is ondertekend na voorlezing en vertaling door [B.], en dat de stelling van appellant over taalproblematiek niet aannemelijk is gemaakt. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de verklaring buiten beschouwing te laten.
Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.