het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 februari 2008, 06/2558 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.A. Franssen, werkzaam bij de gemeente Heerlen. Voor betrokkene is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 23 maart 2006 heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 1 februari 2006 verlaagd met 100% voor onbepaalde tijd. Op 17 mei 2006 heeft betrokkene een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Daarop wordt bij besluit van 2 juni 2006 de maatregel van verlaging alsnog beperkt tot de maand februari 2006, herleeft dientengevolge het recht op bijstand per 1 maart 2006 en wordt betrokkene tot 1 januari 2007 ontheven van de arbeidsplicht.
1.2. Bij brief van 20 juni 2006 maakt betrokkene bezwaar tegen de opgelegde maatregel tot verlaging van de bijstand.
1.3. Bij brief van 29 augustus 2006 laat appellant aan betrokkene weten dat de behandeling van het bezwaarschrift is opgeschort voor de duur van het onderzoek naar de gestelde arbeidsgeschiktheid van betrokkene.
1.4. Op 19 december 2006 heeft betrokkene beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar.
1.5. Bij besluit van 5 maart 2007 heeft appellant het tegen het besluit van 2 juni 2006 gemaakte bezwaar, met inachtneming van de bevindingen uit het door WOSM ingestelde medisch onderzoek, ongegrond verklaard.
1.6. Bij brief van 23 april 2007 heeft betrokkene ook tegen het besluit van 5 maart 2007 beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de gemeente Heerlen het door betrokkene betaalde griffierecht van € 38,-- aan hem dient te vergoeden en heeft zij voorts appellant veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van€ 322,--.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd voor zover de uitspraak ziet op bepalingen inzake het griffierecht en proceskosten. Wat dat laatste betreft heeft appellant meer specifiek betoogd dat als al een proceskostenveroordeling kon worden uitgesproken deze beperkt had dienen te blijven tot een bedrag van € 80,50.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad gaat ervan uit dat betrokkene in dit geval, waarbij eerst beroep is ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar en later - ook - tegen het nadien genomen besluit op bezwaar door betrokkene slechts eenmaal griffierecht is voldaan en het tweede beroep dus als het ware kosteloos is “meegelift” met het eerste beroep. Aangezien door de rechtbank het beroep tegen het reële besluit op bezwaar ongegrond is verklaard, en er geen gronden zijn om van de hoofdregel (dat het bestuursorgaan alleen gehouden is het griffierecht te vergoeden bij gegrondverklaring van het beroep) af te wijken, heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat appellant het door betrokkene bij de rechtbank betaalde griffierecht van € 38,-- dient te vergoeden. In zoverre slaagt het hoger beroep.
4.2. Uit de stukken blijkt dat het besluit op bezwaar eerst ruimschoots na het verstrijken van de geldende (verlengde) beslistermijn is genomen. De Raad acht voldoende aannemelijk gemaakt dat het instellen van het beroep voor betrokkene noodzakelijk was om te bewerkstelligen dat door appellant binnen een redelijke termijn een besluit op bezwaar zou worden genomen Dat dit verzuim onder de gegeven omstandigheden niet aan appellant kan worden tegengeworpen of aangerekend volgt de Raad niet. Voor zover al kan worden aangenomen dat appellant maar in beperkte mate invloed kon uitoefenen op het tijdstip van de - in het kader van de bezwaarprocedure - nodig geachte medische keuring moet dit voor risico en rekening van appellant worden gelaten. Daar komt nog bij dat het op de weg van appellant had gelegen betrokkene ook na de brief van
29 augustus 2006 tussentijds te berichten over de kennelijke vertraging en wat daarvan de reden was. De rechtbank heeft derhalve terecht termen aanwezig geacht appellant in de proceskosten van betrokkene te veroordelen. De rechtbank heeft evenwel niet onderkend dat naar vaste rechtspraak bij het op goede gronden instellen van beroep tegen het uitblijven een besluit op bezwaar de wegingsfactor zeer licht (0,25 punt) wordt toegepast. Omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden zijn niet gesteld noch gebleken. De aangevallen uitspraak kan ook in zoverre niet in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad bepalen dat appellant de proceskosten in beroep tot een bedrag van (0,25 x € 322,-- =) € 80,50 aan betrokkene vergoedt.
4.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin bepalingen zijn opgenomen inzake griffierecht en proceskosten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in beroep tot een bedrag van € 80,50 te betalen door de gemeente Heerlen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009.