[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 maart 2008, 07/54 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2009
Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en - ter uitvoering van de aangevallen uitspraak - een besluit van 3 april 2008 met onderliggende stukken ingezonden.
Appellant heeft bij schrijven van 4 november 2008 (met bijlage) de beroepsgronden aangevuld, waarop het Uwv bij brief van 9 februari 2009 (met bijlagen) heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.M. Broos, kantoorgenoot van mr. Van Megen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in rubriek 3 van de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. Voor zover thans nog van belang vermeldt de Raad hier dat het Uwv bij besluit van 24 oktober 2007 (besluit I) het bezwaar van appellant tegen een besluit van 19 juli 2006 tot intrekking per 18 september 2006 van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) alsnog gegrond heeft verklaard en de WAO-uitkering per die datum heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. De rechtbank heeft, onder gegrondverklaring van het tegen besluit I gerichte beroep, dit besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van de wettelijke rente over niet betaalde aan hem toekomende uitkering. Het Uwv heeft in deze uitspraak berust.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep spitst zich toe op de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting en in het bijzonder op de vraag of daarbij rekening had behoren te worden gehouden met een (medische) urenbeperking in de zin dat appellant gedurende halve dagen belastbaar is.
3.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit op bezwaar van 3 april 2008 (besluit II) de WAO-uitkering van appellant per 11 december 2006 (lees: 18 september 2006) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarbij heeft het Uwv het standpunt gehandhaafd dat voor een medische urenbeperking als door appellant wordt voorgestaan, geen noodzaak aanwezig is.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat zij in de brieven van de door appellant geraadpleegde medisch adviseur D.J. Schakel en in die van de behandelend psychiater geen aanknopingspunten vindt voor appellants standpunt dat voor hem op de datum in geding - onveranderd - een urenbeperking geldt. De rechtbank acht deze grond daarom dan ook door appellant onvoldoende medisch onderbouwd.
5.1. De Raad verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank. In hoger beroep zijn geen gegevens van medische en andere aard ingezonden of bekend geworden die daaraan twijfel doen rijzen. In de rapporten van de medisch adviseur Schakel en de brieven van de behandelend psychiater leest de Raad, met de rechtbank, niet dat zij een medische urenbeperking noodzakelijk achten.
5.2. De omstandigheid dat het Uwv eerder bij een gelijkblijvende medische situatie een medische urenbeperking in het geval van appellant heeft aanvaard leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daarbij wijst de Raad erop dat die urenbeperking was ingegeven door de omstandigheid dat appellant zijn oude werk bij zijn werkgever in aangepaste werktijden van 10.00 uur tot 14.00 uur is blijven verrichten. Thans is evenwel aan de orde of een urenbeperking noodzakelijk is in het geval dat appellant niet zijn eigen werk, maar arbeid verricht waarvan de belasting in overeenstemming is met zijn functionele mogelijkheden. In dat geval wordt een beperking in het aantal uren waarop appellant werkzaam is, gelijk hiervoor is overwogen, uit medisch oogpunt niet noodzakelijk geacht.
5.3. De aangevallen uitspraak komt voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5.4. Aangezien het hiervoor weergegeven besluit II, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen besluit II.
5.5. Naar aanleiding van de door appellant op de medische en arbeidskundige onderbouwing van besluit II gerichte kritiek en het standpunt van de verzekeringsarts Cornelius die bij een latere medische beoordeling en een gelijkblijvende medische situatie meer beperkingen heeft gesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts N. Visser bij rapport van 1 december 2008 de medische geschiedenis van appellant opnieuw bezien en daaruit geconcludeerd dat op de aspecten lichtgevoeligheid en lawaai alsnog beperkingen moeten worden aanvaard. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts nogmaals de vraag of een medische urenbeperking is aangewezen ontkennend beantwoord. De bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam heeft bij rapport van 2 december 2008 toegelicht dat ook met inachtneming van de aanvullend gestelde medische beperkingen de vier aan de schatting ten grondslag liggende functies geschikt blijven.
6. Het beroep van appellant richt zich ook bij besluit II op het niet aanvaarden door het Uwv van een urenbeperking.
7.1. De Raad verwijst naar hetgeen hij daaromtrent in de overwegingen 5.1 en 5.2 heeft overwogen. De bezwaarverzekeringsarts Visser heeft bij heroverweging van de medische gegevens in het kader van besluit II evenmin aanleiding gezien terug te komen van het eerder ingenomen standpunt dat een urenbeperking niet noodzakelijk is.
7.2. Nu de medische grondslag van besluit II eerst hangende het geding door het Uwv afdoende is gemotiveerd en als gevolg daarvan de arbeidskundige onderbouwing moest worden gecompleteerd met aanvullende toelichtingen, ziet de Raad aanleiding besluit II te vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen.
8. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 april 2008 gegrond;
Vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009.