ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4177 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om als vervolgde in de zin van de WUV in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2009 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, die een aanvraag had ingediend om als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. De aanvraag was eerder afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat de appellant niet voldeed aan de eisen van nationaliteit en woonplaats, en er geen sprake was van een klaarblijkelijke hardheid om de wet niet toe te passen.

De Raad heeft vastgesteld dat de verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, bij haar besluit de juiste richtlijnen heeft gehanteerd. De Raad overwoog dat de appellant weliswaar vervolging heeft ondergaan, maar dat zijn tweejarige dienst in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) niet voldoende was om aan te tonen dat er een hechte en duurzame verbondenheid met de Nederlandse samenleving bestond. De Raad concludeerde dat de verweerster in redelijkheid kon besluiten om de aanvraag af te wijzen, en dat het bestreden besluit de terughoudende rechterlijke toets kon doorstaan.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

08/4177 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (Indonesië) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 27 maart 2008, kenmerk BZ 47268, JZ/B60/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Daar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in juni 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde in de zin van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 6 juni 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellant weliswaar vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de tevens in de Wet gestelde eisen met betrekking tot nationaliteit en woonplaats en voorts geen klaarblijkelijke hardheid aanwezig is geacht om de Wet niet toe te passen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd de persoon die vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de in het eerste lid van artikel 3 van de Wet gestelde eisen van nationaliteit en woonplaats, met de vervolgde gelijk te stellen indien het niet toepassen van de Wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat de Raad dient na te gaan of gezegd moet worden dat verweerster niet in redelijkheid kon beslissen van haar hiervoor omschreven bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel of het bestreden besluit overigens in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel.
2.2. Verweerster hanteert bij het gebruik van vorenbedoelde bevoegdheid in een geval als dat van appellant een richtlijn met de kern dat er sprake moet zijn van een hechte en duurzame verbondenheid met de Nederlandse samenleving. In het geval van appellant heeft verweerster terecht het standpunt ingenomen dat van een dergelijke - sterke - verbondenheid geen sprake is. De omstandigheid dat appellant twee jaar in het KNIL heeft gediend is onvoldoende om tot de hier noodzakelijke verbondenheid te kunnen komen.
2.3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit de terughoudende rechterlijke toets doorstaan en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J.Stevens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2009.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Mos.
HD