ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3230 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor voorzieningen in verzorgingshuis door weduwnaar van vervolgde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag door appellant, een weduwnaar van een vervolgde, voor een voorziening in de kosten van zijn opname en verblijf in een verzorgingshuis. Appellant had in september 2007 een aanvraag ingediend op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, ingaande 1 december 1996. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad op 17 oktober 2007, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De reden voor de afwijzing was dat appellant als nabestaande van een vervolgde niet zelfstandig aanspraak kan maken op voorzieningen ingevolge de Wet.

Appellant voerde in bezwaar en beroep aan dat hij zelf vervolging had ondergaan, maar dat hij niet als vervolgde werd erkend vanwege de eisen in de Wet met betrekking tot woonplaats en nationaliteit. Hij stelde dat er eerder aan zijn echtgenote een voorziening was toegekend, en dat hij onder de gegeven omstandigheden niet aan de formele criteria van de Wet kon worden gehouden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit niet in rechte kon worden aangetast. Appellant had in 1984 al een eigen aanvraag om als vervolgde te worden erkend, die was afgewezen. Dit betekende dat hij niet op eigen titel aanspraak kon maken op voorzieningen.

De Raad concludeerde dat de Wet geen mogelijkheid biedt voor zelfstandige toekenning van voorzieningen aan nabestaanden van een vervolgde, en dat de eerder toegekende voorziening aan de echtgenote van appellant inmiddels was vervallen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier I. Mos, en werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2009.

Uitspraak

08/3230 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], Israël (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 25 april 2007, kenmerk BZ 47492, JZ/L60/2008, door verweerster ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Appellant is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In september 2007 heeft appellant, ingaande 1 december 1996 op grond van de Wet uitkeringsgerechtigd als weduwnaar van een vervolgde, bij verweerster een aanvraag ingediend om een voorziening in de kosten van zijn opname en verblijf in een verzorgingshuis.
1.2. Bij besluit van 17 oktober 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag afgewezen op de grond, samengevat, dat appellant als nabestaande van een vervolgde niet zelf aanspraak kan maken op voorzieningen ingevolge de Wet.
1.3. In bezwaar en beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ook zelf vervolging heeft ondergaan doch alleen vanwege de in de Wet opgenomen eisen over woonplaats en nationaliteit niet kon worden erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Voorts heeft appellant erop gewezen dat bij leven aan zijn echtgenote al een, mede voor hemzelf geldende voorziening in de kosten van opname en verblijf in een verzorgingshuis was toegekend van welke voorziening toen vanwege ziekte en overlijden van zijn echtgenote geen gebruik is gemaakt. Onder deze omstandigheden kan naar de mening van appellant in redelijkheid niet kan worden vastgehouden aan de formele criteria van de Wet.
2. De Raad kan het bestreden besluit op grond van hetgeen door appellant is aangevoerd niet in rechte aantasten. Uit de gedingstukken blijkt dat een eigen aanvraag van appellant om als vervolgde in de zin van de Wet te worden aanvaard in 1984 is afgewezen. Hiermee staat vast dat appellant niet op eigen titel aanspraak kan maken op voorzieningen ingevolge de Wet. De Wet kent verder niet de mogelijkheid tot zelfstandige toekenning - naast een periodieke uitkering als nabestaande - van voorzieningen aan nabestaanden van een vervolgde, terwijl de eertijds aan de echtgenote van appellant toegekende voorziening is vervallen. Verweerster is, evenmin als de Raad, niet bevoegd om te treden buiten deze op zich duidelijke grenzen die de wetgever in de Wet heeft gesteld.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2009.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) I. Mos.
HD