ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C.M. van Laar
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 11 april 2008 een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vernietigd. Appellante, die voorheen werkzaam was in een ijzergieterij in Duitsland, had op 5 juni 2002 haar werk neergelegd vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv weigerde haar echter een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in een eerdere procedure door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.
Tijdens de zitting op 6 mei 2009 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aan appellante voorgehouden functies medisch geschikt waren. De rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gaf voldoende inzicht in de belastbaarheid van appellante, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2009, waarbij de griffier E.M. de Bree aanwezig was. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaren van appellante niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen.