ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2916 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 11 april 2008 een eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vernietigd. Appellante, die voorheen werkzaam was in een ijzergieterij in Duitsland, had op 5 juni 2002 haar werk neergelegd vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv weigerde haar echter een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd in een eerdere procedure door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.

Tijdens de zitting op 6 mei 2009 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het Uwv beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de aan appellante voorgehouden functies medisch geschikt waren. De rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gaf voldoende inzicht in de belastbaarheid van appellante, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2009, waarbij de griffier E.M. de Bree aanwezig was. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bezwaren van appellante niet voldoende onderbouwd waren om tot een andere conclusie te komen.

Uitspraak

08/2916 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 april 2008, 07/835 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Smeets, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. van Enckevort, kantoorgenoot van mr. Smeets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van der Wal.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was laatstelijk werkzaam in een ijzergieterij in Duitsland toen zij op 5 juni 2002 uitviel wegens lichamelijke en psychische klachten. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 januari 2006 geweigerd appellante na de voorgeschreven wachttijd van 52 weken, met ingang van 4 juni 2003, een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 15% bedroeg. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juli 2006 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 19 juli 2006 bij uitspraak van 17 januari 2007 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het Uwv heeft op 4 mei 2007 een nieuw besluit genomen (hierna: het bestreden besluit) en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 januari 2006 (wederom) ongegrond verklaard.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, doch aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven waarbij zij betekenis heeft toegekend aan de bevindingen en de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker. Omdat echter een afdoende inzichtelijke arbeidskundige toelichting eerst in beroep is gegeven, heeft de rechtbank conform de jurisprudentie van de Raad het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten.
3.1. De Raad oordeelt als volgt.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, en hij verwijst daartoe naar de aangevallen uitspraak. Met betrekking tot appellantes grief dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de bezwaarverzekeringsarts heeft nagelaten om ook bij de huidige behandelend (huis)arts informatie op te vragen, verwijst de Raad naar het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Jonker van
7 juli 2008. Daarin heeft de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom er geen aanleiding was voor het opvragen van nadere informatie bij de huidige huisarts. Ten aanzien van appellantes grief dat het onmogelijk is dat het Uwv heeft geconstateerd dat er geen beperkingen aan de duim zijn, onderschrijft de Raad het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2008 in eerste aanleg. De Raad ziet overigens in de door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts G.C.J. Bruggeman van 26 januari 2009 en de reumatoloog H. Demirel van 24 februari 2009 geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij merkt de Raad op dat de overgelegde informatie geen gegevens bevat die erop wijzen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding, te weten 4 juni 2003, zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 20 april 2009 met betrekking tot voornoemde informatie voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze haar geen aanleiding geeft tot een wijziging van haar eerder ingenomen standpunt.
3.3. Ook de vraag of de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten, beantwoordt de Raad, evenals de rechtbank, bevestigend. De rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris van 20 augustus 2007 maakt voldoende inzichtelijk dat de belasting van de in beroep als geschikt gehandhaafde functies de belastbaarheid van appellante niet overtreft.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) E.M. de Bree
EV