[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, verzonden op 28 november 2007, 06/10378 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 9 januari 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen en heeft dit, met bijlagen, aan de Raad gezonden.
Op 27 mei 2009 heeft appellant een brief aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellant is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Schravesande.
1. Voor een nadere uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Het Uwv heeft bij besluit van 27 juni 2006 aan appellant meegedeeld dat geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat appellant voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
3. Bij besluit van 16 november 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 27 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen, en beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft de medische grondslag van besluit 1 onderschreven, maar de arbeidskundige grondslag ervan onvoldoende geacht, omdat het Uwv signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant en zogenoemde verborgen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende heeft toegelicht.
5. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd - kort weergegeven - dat met de constatering van verborgen beperkingen in de FML de rechtbank ook de motivering van de medische grondslag van besluit 1 onvoldoende had moeten achten, dat de opmerking in de rapportage van de verzekeringsgeneeskundige van het Uwv dat laaggeschoolde arbeid de krenking en daarbij het psychiatrische beeld kan doen toenemen als een zogenoemde sociale beperking in de FML had moeten worden opgenomen en dat, gelet op de bevindingen van de behandelend psychiater en psycholoog, het Uwv ten onrechte geen urenbeperking in aanmerking heeft genomen.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat besluit 1 op een deugdelijke medische grondslag rust. De Raad kan de daarop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank onderschrijven.
6.2. De vaststelling van zogenoemde verborgen beperkingen kan hieraan niet afdoen, omdat, zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 15 april 2008 (LJN BD0143), deze vaststelling betrekking heeft op de tot de arbeidskundige grondslag behorende vraag naar de motivering van de medische geschiktheid van de geduide functies.
6.3. De opmerking in de rapportage van de verzekeringsgeneeskundige van het Uwv dat laaggeschoolde arbeid de krenking en daarbij het psychiatrische beeld van appellant kan doen toenemen, wat daar verder ook van zij, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Mede in het licht van de door de verzekeringsarts in de FML opgenomen beperkingen en zijn instemming met de door de arbeidskundige geduide functies, ziet de Raad geen reden om te twijfelen aan de uit de rapportage van de arbeidskundige van 26 juni 2006 blijkende verklaring van de verzekeringsarts dat zijn opmerking betrekking heeft op de mogelijke re-integratie van appellant. Van enig verzuim van het Uwv om voor laaggeschoolde arbeid een sociale beperking in de FML op te nemen acht de Raad dan ook geen sprake. De verwijzing door appellant naar enkele uitspraken van de Raad treft geen doel, omdat deze zaken onvoldoende vergelijkbaar zijn met de zaak van appellant.
6.4. Het beroep van appellant in het kader van de door hem geclaimde urenbeperking op de brieven van GGZ Midden-Holland van 17 mei 2006 en 6 april 2007 van psychiater M.E.J. Mansveld onderscheidenlijk klinisch psycholoog H. van Els, kan hem niet baten. Uit de brief van Van Els blijkt wel van een door deze voor de behandeling van appellant kennelijk gewenste geleidelijke re-integratie, maar uit deze brief noch uit die van Mansveld volgt dat zij op medische gronden een urenbeperking voor appellant aangewezen achten.
6.5. Het hoger beroep van appellant slaagt mitsdien niet.
6.6. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit van 9 januari 2008 (hierna: besluit 2) genomen, waarbij de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond zijn verklaard. Nu met dit besluit niet aan het beroep van appellant is tegemoetgekomen zal de Raad dit besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure betrekken.
6.7. In de aan besluit 2 ten grondslag liggende rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 20 december 2007 zijn de verborgen beperkingen besproken en toegelicht, waarna de FML is aangepast. Blijkens de aan besluit 2 ten grondslag liggende rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 2 januari 2008 heeft een nieuwe functieduiding plaats gevonden en zijn de in de aangevallen uitspraak genoemde signaleringen van een nadere toelichting voorzien. De Raad heeft geen redenen gezien om de aanpassing van de FML en de nadere toelichting van de signaleringen niet genoegzaam te achten.
6.8. Het beroep tegen besluit 2 kan derhalve niet slagen.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) T.J. van der Torn.