[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2008, 07/1714 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
Namens appellante heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft de Raad op 22 mei 2009 nog een brief gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Schravesande.
1. Appellante ontving sedert 16 april 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 31 oktober 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.
3. Bij besluit van 29 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 augustus 2006 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd, kort weergegeven, dat zij psychisch meer beperkt is, dat de rechtbank het advies van een onafhankelijke deskundige had moeten inwinnen, dat het Uwv psychiatrisch onderzoek had moeten laten verrichten en dat zij slechts in een aangepaste deeltijdfunctie zal kunnen werken.
6. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
6.2. De verwijzing door appellante naar de bevindingen van verzekeringsartsen van het Uwv in voorgaande jaren kan haar niet baten, omdat ter toetsing voorligt de vraag of aan de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 31 oktober 2006 een juiste medische beoordeling door het Uwv ten grondslag ligt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dit het geval is. De onderzoeken van de verzekeringsartsen van het Uwv, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, zijn op voldoende zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen van appellante heeft de Raad in de gedingstukken niet aangetroffen en zijn door appellante, bijvoorbeeld door verwijzing naar informatie van haar behandelende artsen, in beroep noch in hoger beroep naar voren gebracht. Met de voorhanden informatie en hetgeen appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht heeft het Uwv geen aanleiding hoeven zien om een psychiatrische expertise in te winnen.
6.3. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad genoegzaam gemotiveerd waarom zij geen aanleiding heeft gezien om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Tot een verdergaande motivering was de rechtbank niet gehouden. Ook de Raad heeft, gelet op hetgeen boven is overwogen, geen aanleiding gezien voor benoeming van een deskundige.
6.4. Appellante heeft haar stelling dat zij slechts in een aangepaste deeltijdfunctie zal kunnen werken niet onderbouwd, zodat deze stelling niet kan afdoen aan de juistheid van de beoordelingen door het Uwv en de rechtbank.
6.5. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) T.J. van der Torn.