ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1413 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van directe betrokkenheid

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er onvoldoende bewijs was van directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld. Appellant stelde dat hij in levensbedreigende situaties had verkeerd en psychische en lichamelijke klachten had overgehouden aan de oorlogstijd. De verweerster betoogde echter dat angst alleen niet voldoende was om directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld vast te stellen.

Tijdens de zitting op 4 juni 2009 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verklaringen van appellant meer duidden op chaos en paniek, zonder specifieke herinneringen aan bombardementen in zijn directe omgeving. Historische gegevens gaven aan dat het binnenland van Nieuw-Guinea niet bezet was door de Japanners, en hoewel bombardementen niet uitgesloten waren, was er geen bewijs van directe betrokkenheid van appellant.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een medische beoordeling, aangezien deze pas relevant zou zijn als directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld was vastgesteld. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, op 2 juli 2009.

Uitspraak

08/1413 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 2 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 21 januari 2008, kenmerk BZ 7700, JZ/060/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Appellant is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea, heeft in oktober 2006 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder andere een periodieke uitkering.
2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 8 maart 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellant geen gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wet kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van verweerster is directe betrokkenheid bij bombardementen op Fak-Fak in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea tijdens de Japanse bezetting niet komen vast te staan en is verder niet komen vast te staan dat de vlucht naar de bossen buiten Fak-Fak tijdens de Japanse bezetting vanuit een levensbedreigende situatie dan wel onder levensbedreigende omstandigheden heeft plaatsgevonden.
3. In beroep is door appellant in hoofdzaak aangevoerd dat wel sprake was van een levensbedreigende situatie, omdat destijds bekend werd dat de Japanners het gemunt hadden op Chinezen die banden met Nederlanders onderhielden en dat in de bossen onder zeer primitieve omstandigheden moest worden geleefd met allerlei ziektes als gevolg. Verder is naar voren gebracht dat appellant psychische en lichamelijke klachten heeft overgehouden aan de oorlogstijd.
4. Verweerster heeft in verweer naar voren gebracht dat (volstrekt begrijpelijke) angst onvoldoende is voor vaststelling van directe betrokkenheid bij met krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden en dat van meemaken van feitelijk oorlogsgeweld in de eigen directe nabijheid geen sprake is. Dat het mogelijk verstandig is geweest voor het komende oorlogsgeweld uit Fak-Fak te vluchten en dat men na afloop van de oorlog werd geconfronteerd met vernietiging, waaronder vernietiging van de eigen woonplek en woonomgeving is onvoldoende. De ziekten die zijn ontstaan door het leven in slechte omstandigheden valt onder algemene oorlogsomstandigheden en kan niet worden gerekend tot oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Van directe betrokkenheid bij de bombardementen op Fak-Fak is onvoldoende bevestiging verkregen, ook de verklaringen van appellant zelf duiden niet op directe betrokkenheid in voornoemde zin. Over een bombardement in de periode dat appellant in het binnenland verbleef heeft verweerster niets kunnen vaststellen en zeker geen directe betrokkenheid van appellant daarbij.
5. De Raad kan verweerster hierin volgen. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens is directe betrokkenheid van appellant in de zin van de Wet niet komen vast te staan of aannemelijk geworden. De verklaringen van appellant wijzen meer op chaos en paniek, maar hij rept niet over specifieke herinneringen over het vallen van bommen in zijn directe omgeving. Blijkens historische gegevens is het binnenland van Nieuw-Guinea niet bezet geweest door de Japanners, is een bombardement op de kampong waar appellant verbleef niet uitgesloten, maar is hierover niets vast te stellen.
6. Gezien het vorenstaande is terecht een medische beoordeling achterwege gebleven. Pas als directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan een rol spelen.
7. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
8. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD