ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2012 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 aan een weduwe die duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, die in Israël woont, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dit besluit, gedateerd 20 december 2007, weigerde haar aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Appellante stelde dat zij recht had op deze uitkering als weduwe van betrokkene, die in 2005 was overleden. Echter, de verweerster oordeelde dat appellante niet als weduwe kon worden aangemerkt, omdat zij duurzaam gescheiden leefde van betrokkene op het moment van zijn overlijden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 2 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat volgens artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder b, van de WUV, degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, voor de toepassing van de WUV als ongehuwd wordt aangemerkt. Appellante had in 1972 betrokkene verlaten en zich in Engeland gevestigd. De Raad benadrukte dat de juridische status van het huwelijk niet relevant was voor de toepassing van de WUV; de feitelijke situatie was bepalend. De omstandigheid dat het huwelijk niet officieel was ontbonden, deed hier niets aan af.

De Raad concludeerde dat appellante geen recht kon doen gelden op een uitkering als weduwe van de vervolgde, en verklaarde haar beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier M.B. de Gooijer, en werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2009.

Uitspraak

08/2012 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Israël, (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 2 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 december 2007, kenmerk BZ 47096, JZ/W60/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Daar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft in maart 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wet als weduwe van [betrokkene] (hierna: betrokkene), die is overleden [in] 2005.
1.1. Bij besluit van 12 juni 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster op deze aanvraag afwijzend beslist. In dat verband heeft verweerster overwogen dat appellante voor toepassing van de Wet niet kan worden aangemerkt als een weduwe van de vervolgde, aangezien zij op het moment dat betrokkene overleed duurzaam van hem gescheiden leefde.
2. Appellante heeft in beroep naar voren gebracht dat het huwelijk tussen haar en betrokkene nimmer officieel is ontbonden en dat de gevraagde uitkering moet gelden als compensatie voor de door betrokkene nauwelijks betaalde alimentatie.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Op grond van artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wordt voor de toepassing van de Wet als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3.2. Uit de stukken komt naar voren dat betrokkene appellante in 1972 heeft verlaten en zich - uiteindelijk - in Engeland heeft gevestigd. Dat brengt met zich dat gelet op het onder 3.1 genoemde artikel 1a van de Wet moet worden vastgesteld dat appellante niet kan worden aangemerkt als weduwe in de zin van artikel 7, eerste lid, onder b of c, van de Wet. Dat het huwelijk tussen appellante en betrokkene nimmer is ontbonden kan hier niets aan afdoen, omdat voor de toepassing van artikel 1a van de Wet niet de juridische maar de feitelijke situatie bepalend is. De omstandigheid dat betrokkene zijn financiële verplichtingen niet zou zijn nagekomen kan er niet toe leiden dat genoemde dwingend wettelijke voorschriften terzijde kunnen worden geschoven.
3.3. Verweerster heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat appellante geen recht kan doen gelden op een uitkering als weduwe van de vervolgde.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen temen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD