ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-813 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoonbare termijnoverschrijding bij hoger beroep en onduidelijke voorlichting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, ging het om een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Raad. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, maar dit was door de Raad niet-ontvankelijk verklaard omdat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De uitspraak van de Raad was gedaan op 18 maart 2009. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Pot, voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De Raad oordeelde dat de overschrijding van de hogerberoepstermijn in dit geval verschoonbaar was. De rechtbank had op 18 december 2008 een afschrift van de aangevallen uitspraak aangetekend verzonden, maar deze was niet afgehaald door appellante. Vervolgens had de rechtbank op 14 januari 2009 een afschrift van de uitspraak per gewone post verzonden, wat leidde tot verwarring over de aanvang van de hogerberoepstermijn. De Raad concludeerde dat appellante redelijkerwijs had mogen afleiden dat de termijn was aangevangen op 15 januari 2009, na ontvangst van de gewone brief.

De Raad merkte op dat de handelwijze van de rechtbank niet gelukkig was, omdat dit de indruk wekte dat de hogerberoepstermijn opnieuw was aangevangen. De Raad adviseerde de rechtbank om in dergelijke gevallen duidelijk te vermelden dat de termijn niet opnieuw begon. Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek werd voortgezet. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, begroot op € 322,-.

Uitspraak

09/813 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 december 2008, 08/1227 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 18 maart 2009 heeft de Raad het namens appellante door mr. R.S. Pot, advocaat te Amsterdam, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 18 maart 2009 heeft mr. Pot namens appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.M.C. Spil, advocaat te Amsterdam, en het Uwv door mr. K.M. Schuyt, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 19 maart 2009 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De Raad is allereerst van oordeel dat het, op 4 februari 2009 gedateerde en op 5 februari 2009 bij de Raad ontvangen, hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
Voor de Raad staat vast dat een afschrift van de aangevallen uitspraak bij aangetekende brief van 18 december 2008 is verzonden aan het - juiste - adres van appellante. Op 12 januari 2009 is deze brief bij de rechtbank terug ontvangen met de mededelingen van TNT Post “geen gehoor” en “niet afgehaald”. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters, waaronder de Raad, rust in geval van aangetekende verzending op de geadresseerde de bewijslast met betrekking tot gestelde onregelmatigheden in de verwerking van het desbetreffende poststuk. In dit bewijs acht de Raad appellante niet geslaagd.
De Raad is vervolgens van oordeel dat de overschrijding van de hogerberoepstermijn in dit geval verschoonbaar is.
Uit de gedingstukken blijkt dat de rechtbank, toepassing gevend aan artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op 14 januari 2009 een afschrift van de aangevallen uitspraak bij gewone brief aan appellante heeft verzonden. De rechtbank heeft dat afschrift gehecht aan een kopie van de brief van 18 december 2008, met in de rechterbovenhoek de - nauwelijks leesbare - vermelding “onaangetekend” en een datumstempel 14 januari 2009. De brief van 18 december 2008 bevat onder meer de volgende passage: “Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na dagtekening van deze brief een brief (beroepschrift) en een kopie van bijgaande uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep (…).” Appellante heeft daaruit afgeleid, en naar het oordeel van de Raad ook mogen afleiden, dat de hogerberoepstermijn was aangevangen op 15 januari 2009. Daarvan uitgaande heeft zij zich op 4 februari 2009 tot mr. Pot gewend, die op dezelfde dag namens appellante hoger beroep heeft ingesteld.
De Raad hecht eraan op te merken dat de handelwijze van de rechtbank minder gelukkig is. Aldus wordt immers de indruk gewekt dat de hogerberoepstermijn opnieuw zou zijn aangevangen, hetgeen niet het geval is. Het verdient daarom aanbeveling dat de rechtbank in een dergelijk geval bij het opnieuw toezenden van een afschrift van de uitspraak een brief voegt waarin duidelijk wordt vermeld dat de hogerberoepstermijn niet opnieuw is aangevangen en dat binnen zes weken na de dag van de eerste - aangetekende - verzending hoger beroep moet worden ingesteld.
Het verzet dient gegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 18 maart 2009 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De Raad ziet ten slotte aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van het verzet van appellante, begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van het verzet appellante tot een bedrag van € 322,-.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2009.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) P.A.M. Hulsdouw.
NW