[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2007, 06/8049 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
Namens appellante heeft mr. H.C.S. van Deijk-Amzand, advocaat FNV Bouw te Woerden, hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft mr. S.N. Ketting, kantoorgenoot van mr. Van Deijk zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
1.1. Appellante is werkzaam geweest als fulltime wasserijmedewerkster. Zij ontving vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Op 28 september 1998 heeft appellante zich ziek gemeld vanwege spanningsklachten, die mede verband hielden met haar zwangerschap. Met ingang van 27 september 1999 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 13 maart 2006 onderzocht door de verzekeringsarts, die, na informatie te hebben ontvangen van de behandelend psychiater, op 7 april 2006 een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 8 mei 2006 rapport uitgebracht, waarna bij besluit van 8 mei 2006 de uitkering is ingetrokken met ingang van 9 juli 2006 omdat de arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige rapport hadden uitgebracht heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2006 het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het besluit van 15 september 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarbij heeft zij aangegeven dat in haar gezondheidstoestand ten opzichte van vorige beoordelingen door het Uwv geen verbetering is opgetreden en dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst appellante naar diverse brieven van haar behandelend psychiater drs. R. van der Lem, die van mening is dat appellante niet meer dan 20 uur per week kan werken.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Zij heeft onder meer overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende duidelijk uiteen heeft gezet waarom de in 2004 nog gestelde urenbeperking bij de in geding zijnde beoordeling is vervallen. De in geding gebrachte informatie van de behandelend psychiater van appellante heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. De omstandigheid dat eerst in de beroepsfase een voldoende en inzichtelijke toelichting is gegeven op de geschiktheid van de geduide functies voor appellante heeft de rechtbank aanleiding gegeven het bestreden besluit te vernietigen maar de rechtsgevolgen ervan in stand te laten.
4.1. Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Zij is van mening dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde grieven herhaald. Het gaat appellante, zoals haar gemachtigde ter zitting van de Raad heeft bevestigd, in het bijzonder om het vervallen van de urenbeperking, de beperking ten aanzien van handelingstempo en de beperking voor verhoogd persoonlijk risico. Appellante heeft in hoger beroep brieven van 25 april 2007 en 3 november 2008 van psychiater Van der Lem overgelegd die van mening is dat appellante begeleid zou moeten worden naar een werkweek van maximaal 20 uur en dat een volledige werkhervatting erg moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn.
4.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de van de zijde van appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie heeft het Uwv rapportages van 21 november 2007 en 8 april 2009 van de bezwaarverzekerings-arts S.M. Lustenhouwer ingezonden.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Uit de in hoger beroep van de zijde van appellante overgelegde brieven van psychiater Van der Lem blijkt dat er tussen deze psychiater en de bezwaarverzekerings-arts geen verschil van mening over bestaat dat de draagkracht van appellante beperkt is en dat ter vermijding van terugval stress moet worden voorkomen. Een urenbeperking is in de visie van Van der Lem een middel om toename van stress te voorkomen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer in haar rapportages van 31 augustus 2006 en 8 april 2009 echter genoegzaam onderbouwd dat, wanneer appellante niet-stresserende werkzaamheden conform de in de FML weergegeven beperkingen verricht, niet valt in te zien waarom nog een urenreductie noodzakelijk zou zijn.
5.2. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat ten onrechte geen beperkingen zijn gesteld voor de aspecten hoog handelingstempo en persoonlijk risico. Immers, niet valt in te zien dat deze aspecten stress opleveren, zulks in tegenstelling tot de - wél beperkt geachte - aspecten deadlines en productiepieken.
5.3. Naar het oordeel van de Raad is de passendheid van de geduide functies in medisch opzicht met de in bezwaar en in beroep uitgebrachte arbeidskundige rapportages voldoende onderbouwd. Er zijn, anders dan een allergie voor huisstofmijt, geen somatische beperkingen. Voor zover in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies op een aantal aspecten (reiken/bovenhands werken, tillen en staan) de normaalwaarden worden overschreden is genoegzaam toegelicht waarom deze functies geschikt zijn voor appellante.
6. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
7. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.