[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 februari 2008, 07/1303 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 juni 2009
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Appellant heeft op 27 november 2006 op grond van het bepaalde bij en krachtens de toen nog van kracht zijnde Wet Voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) vervoersvoorzieningen aangevraagd in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en begeleidingskosten en een pasje voor de Regiotaxi.
3.1. Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het College, overeenkomstig het advies van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: GG&GD) van 29 januari 2007 de aanvraag afgewezen. De GG&GD heeft geconcludeerd dat een medische indicatie voor een vervoersvoorziening ontbreekt, omdat appellant meer dan een kilometer kan lopen en gebruik kan maken van de fiets, de stadsbus en het (aanvullend) openbaar vervoer.
3.2. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2007 gehandhaafd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 mei 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien om te oordelen dat het College de op grond van de Wvg vastgestelde Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Utrecht 2004 (hierna: Verordening) onjuist heeft toegepast. Uit het rapport van de GG&GD van 29 januari 2007 - dat is opgesteld door de indicatieadviseur E.M. Budzelaar, onder eindverantwoordelijkheid van de arts E.C. Cleton-van den Dikkenberg - blijkt dat appellant op spreekuur is geweest bij de indicatieadviseur, dat dossierstudie is verricht en dat bij de beoordeling is betrokken informatie van de behandelend fysiotherapeut van appellant, naar wie hij door zijn huisarts is verwezen. Voor het standpunt van appellant dat er op neerkomt dat het rapport van de GG&GD niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat geen informatie is ingewonnen bij de huisarts, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de eerst in beroep overgelegde verklaring van de behandelend reumatologen dr. A.A. Kruize en drs. M. Custers (reumatoloog in opleiding) van 19 oktober 2006 niet kan worden afgeleid dat appellant geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer dan wel dat hij begeleiding nodig heeft bij het reizen.
5.1. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is, dat appellant in verband met zijn beperkingen is aangewezen op de gevraagde vervoersvoorzieningen, dat geen informatie is ingewonnen bij de behandelend artsen en de huisarts van appellant en dat bij appellant geen lichamelijk onderzoek is verricht. Voorts is betoogd dat uit de verklaring van de behandelend reumatologen van 19 oktober 2006 naar voren komt dat appellant is aangewezen op de gevraagde voorzieningen, omdat hij ernstig is beperkt in zijn bewegingsvrijheid en hij pijnklachten heeft in zijn schouder en knie bij (trap)lopen.
5.2. Het College heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van 8 mei 2007 neergelegde standpunt.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, tot het oordeel gekomen dat het College bij het besluit van 8 mei 2007 terecht de afwijzing van de aanvraag heeft gehandhaafd.
6.2. De Raad verenigt zich met de strekking van de aangevallen uitspraak. Daarbij overweegt de Raad dat de GG&GD beschikte over schriftelijke informatie van de huisarts van 11 mei 2005, dat telefonisch informatie is ingewonnen bij de behandelend fysiotherapeut en dat appellant in hoger beroep geen informatie van de behandeld artsen heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad benadrukt dat de huisarts in zijn brief van 11 mei 2005 - die eerst in hoger beroep op verzoek van de Raad door het College is ingezonden - heeft vermeld dat er bij appellant geen sprake is van een beperkte inspanningstolerantie en dat de fysiotherapeut van appellant de door appellant gestelde mobiliteitsbeperkingen niet kon bevestigen. De brief van de reumatologen Custers en Kruize van 19 oktober 2006 die reeds in beroep is ingezonden, leidt de Raad evenmin tot een ander oordeel. Deze reumatologen hebben bij algemeen intern en neurologisch onderzoek en radiodiagnostiek geen afwijkingen geconstateerd.
7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.