ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3761 WWB + 08-3762 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • R. Kooper
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering en buiten behandelingstelling aanvraag om bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering voor gehuwden door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. Appellanten, een echtpaar, ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft de bijstand van appellanten ingetrokken over een periode van drie jaar en heeft de kosten van de verleende bijstand teruggevorderd. De appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt en zijn in hoger beroep gegaan nadat de rechtbank hun beroep ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het College de aanvraag om bijstand niet buiten behandeling had mogen stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad overwoog dat niet aannemelijk was geworden dat appellanten niet in staat waren om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. De Raad concludeerde dat het College niet bevoegd was om de aanvraag niet te behandelen, omdat appellanten niet in gebreke waren gebleven in het aanleveren van de benodigde gegevens.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellanten gegrond. Het College werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij inhoudelijk op de aanvraag van 3 januari 2007 moest worden beslist. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het griffierecht van € 146,-- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter.

Uitspraak

08/3761 WWB + 08/3762 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 mei 2008, 07/2629 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J. van de Laar, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2009. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.L. Slegers, werkzaam bij de gemeente Helmond.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 27 mei 2005 heeft het College de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 13 juni 2002 tot en met 30 april 2005 en de kosten van de over die periode verleende bijstand van hen teruggevorderd. Bij besluit van 15 juli 2005 heeft het College tevens de bijstand van appellanten met ingang van 1 mei 2005 ingetrokken. Bij besluit van 22 februari 2006 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 27 mei 2005 gegrond verklaard en dat besluit onder aanpassing van de motivering gehandhaafd. Het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2005 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 september 2007 het beroep van appellanten ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2. Appellanten hebben zich op 3 januari 2007 gemeld bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen (CWI) om bijstand aan te vragen en op dezelfde datum een aanvraag om bijstand naar de norm voor gehuwden ingediend. Bij brief van 11 januari 2007 heeft het College verzocht de eerder door het CWI gevraagde gegevens zo snel mogelijk te verstrekken. Bij brief van 18 januari 2007 heeft het College appellanten verzocht voor 25 januari 2007 aanvullende gegevens te verstrekken. Dit verzoek is bij brief van 25 januari 2007 herhaald met het verzoek de gegevens voor 30 januari 2007 in te leveren. Op 7 februari 2007 heeft het College gegevens bij de Dienst wegverkeer (RDW) opgevraagd.
1.3. Bij brief van 9 februari 2007 heeft het College appellanten verzocht om vóór 30 maart 2007 alsnog de volgende gegevens te verstrekken:
a. de boekhouding m.b.t. de bedrijfsmatige activiteiten van appellant over de afgelopen vijf jaar;
b. een verifieerbaar en objectiveerbaar overzicht van de commerciële relaties waarmee appellant zaken doet c.q. heeft gedaan;
c. een (bedrijfs)balans met daarin een overzicht van de schulden en bezittingen 9 zowel bedrijfsmatig als privé), bijvoorbeeld in de vorm van balansen en de jaarrekeningen over de afgelopen vijf jaren;
d. overzicht autokentekens op beider naam en verifieerbare gegevens m.b.t. de aanschaf en de verkoop hiervan vanaf 2005;
e. polis Generali Levensverzekeringsmaatschappij;
f. verifieerbare en objectiveerbare bewijsstukken m.b.t. de herkomst van kasstortingen op een tweetal bankrekeningen;en, voor het geval appellant zijn bedrijfsmatige activiteiten mocht hebben gestaakt,
g. de liquidatiebalans of, indien het bedrijf is verkocht, bewijsstukken m.b.t. de verkoop en
h. bewijsstukken m.b.t. de wijze waarop in het levensonderhoud is voorzien.
1.4. Appellante heeft op 1 maart 2007 telefonisch verklaard niet alle gevraagde gegevens te kunnen aanleveren. Vervolgens heeft appellant bij brief van 5 maart 2007 op het verzoek van 9 februari 2007 gereageerd. In die brief heeft appellant onder meer verklaard dat hij en zijn gezin in hun levensonderhoud hebben voorzien door geld te lenen bij ouders, familie, vrienden en de bank, dat hij niet in het bezit is van vrijwaringsbewijzen en dat de auto die op appellantes naam staat van haar opa is, dat hij nooit een bedrijf heeft gehad en geen boekhouding heeft, en dat de kasstorting van het geleende geld is gedaan. Van de leningen zijn twee verklaringen overgelegd.
1.5. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het College de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat niet alle gegevens aanwezig zijn welke nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2007 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellanten onvoldoende verifieerbare inlichtingen hebben verstrekt welke nodig zijn voor de beoordeling van hun recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
3 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat zij in het kader van de aanvraag om bijstand alle inlichtingen hebben verstrekt welke zij in redelijkheid konden verstrekken, zodat het College de aanvraag in behandeling had moeten nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Met betrekking tot de door het College bij brief van 9 februari 2007 gevraagde bewijsstukken overweegt de Raad het volgende. Voor de Raad is niet aannemelijk geworden dat appellanten uiterlijk op 30 maart 2007 redelijkerwijs over de onder a, b, c en g vermelde gegevens de beschikking konden krijgen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellant steeds heeft verklaard dat hij van zijn activiteiten geen boekhouding heeft bijgehouden. Het onder b bedoelde overzicht kan naar het oordeel van de Raad bovendien niet van belang worden geacht voor de beoordeling van de aanvraag.De onder d vermelde gegevens over de tenaamstelling van autokentekens had het College op 7 februari 2007 al van de RDW verkregen. Appellant heeft meegedeeld niet over vrijwaringsbewijzen te beschikken. De onder e genoemde polis is tijdig door appellanten ingestuurd. Op de onder f en h gestelde vragen over de herkomst van kasstortingen op twee bankrekeningen en de wijze waarop in het levensonderhoud is voorzien is appellant in zijn brief van 5 maart 2007 wel ingegaan, zij het dat daarvan geen bewijsstukken zijn overgelegd. Het is echter niet aannemelijk dat appellant hierover meer gegevens tot zijn beschikking had.
4.3. Gezien hetgeen onder 4.2 is overwogen kan naar het oordeel van de Raad niet worden geoordeeld dat appellanten in gebreke zijn gebleven de bij de aanvraag verstrekte gegevens aan te vullen met gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover zij binnen de gestelde termijn redelijkerwijs de beschikking konden krijgen. De conclusie is dan ook dat het College niet bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet te behandelen. De Raad tekent hierbij aan dat dit oordeel niet noodzakelijkerwijs meebrengt dat de door appellanten verstrekte gegevens en de voor het overige aan het College ter beschikking staande gegevens toereikend zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.4. De Raad zal, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 juli 2007 vernietigen. Het College zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij inhoudelijk op de aanvraag van 3 januari 2007 wordt beslist. De door het College te beoordelen periode is in dit geval de periode van 3 januari 2007, de datum met ingang waarvan bijstand is gevraagd, tot en met de datum van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden begroot op
€ 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 3 juli 2007;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van
€ 1.288,--, te betalen door de gemeente Helmond aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Helmond aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper
en H.G. Lubberdink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. Waasdorp.
NW