[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 september 2007, 06/4101 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2009
Appellant, in deze zaak vertegenwoordigd door zijn ouders, tevens bewindvoerders
J.D. Sanderse en H.L. Sanderse-Klasens, heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Voor appellant is verschenen J.D. Sanderse voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
1. Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het Uwv, naar aanleiding van de daartoe strekkende, namens appellant ingediende aanvraag van 17 september 2005, geweigerd de aan appellant met ingang van 12 augustus 2001 toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met toepassing van artikel 9 van de Wajong met terugwerkende kracht tot 12 augustus 2001 te verhogen.
2. Namens appellant is tegen het besluit van 17 januari 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van dat besluit heeft het Uwv aangegeven dat op grond van de bevindingen en conclusie van de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie, neergelegd in diens rapportage van 18 augustus 2006, ten aanzien van appellant sprake is van de noodzaak tot oppassing en verzorging volgens de minder restrictieve uitleg, hetgeen zou leiden tot een ophoging tot 85% van de grondslag. Nu appellant minimaal vier dagen per week op een dagopvang verblijft, kan evenwel, zo heeft het Uwv aangegeven, niet tot verhoging van de Wajong-uitkering worden overgegaan.
3. Namens appellant is tegen het besluit van 30 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat namens appellant is aangevoerd dat hij zich kan verenigen met de vaststelling dat er sprake is van noodzaak tot oppassing en verzorging, beide volgens de minder restrictieve uitleg, zodat enkel in geschil is of de omstandigheid dat appellant gedurende tenminste vier dagen per week een dagverblijf bezoekt maakt dat van verhoging van de Wajong-uitkering kan worden afgezien. Deze vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Zij heeft er daarbij op gewezen dat het toepasselijke onderdeel van het in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid (WAO, WAZ en Wajong) 1999 (Besluit van 11 februari 1999, Stcrt. 1999, 37) neergelegde beleid, te weten de bepaling dat in gevallen waarin op de punten oppassing en verzorging alleen is voldaan aan de in het beleid gestelde minder stringente criteria (hetgeen een ophoging naar 85% van de grondslag zou rechtvaardigen), de uitkering gehandhaafd blijft op 70% van de grondslag indien ten minste gedurende vier dagen per week een dagverblijf wordt bezocht, door de Raad als in beginsel rechtens aanvaardbaar is aangemerkt. Zij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2003, LJN AN8579, USZ 2003, 360. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant ten minste vier dagen per week een dagverblijf bezoekt. Voorts heeft zij, naar aanleiding van het beroep namens appellant op het gelijkheidsbeginsel en de reactie van het Uwv van 15 augustus 2007 ter zake, overwogen dat dit beroep faalt omdat met zekerheid kan worden gesteld dat er met betrekking tot vier van de vijf namens appellant genoemde gevallen geen sprake is van gelijke gevallen en aan de toekenning van de verhoging van de desbetreffende Wajong-uitkering in het vijfde geval geen deugdelijk medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen, zodat ook dat geval geen grond biedt om een gelijk geval aan te nemen.
4. Namens appellant is in hoger beroep wederom aangevoerd dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen omdat in de namens hem genoemde gevallen de betreffende verzekerden ook ten minste vier dagen per week een dagverblijf bezoeken en toch een verhoging van de uitkering tot 85% hebben gekregen.
5.1. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. Hij beantwoordt deze vraag bevestigend en hij overweegt daartoe het volgende.
5.2. In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden gegevens, heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank als neergelegd in de aangevallen uitspraak en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank daarbij aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het bij vier van de gevallen die namens appellant zijn aangevoerd als gelijke gevallen, gaat om verzekerden ten aanzien waarvan is vastgesteld dat sprake is van noodzaak tot oppassing en verzorging volgens de restrictieve uitleg van het beleid. Dat maakt dat deze verzekerden in beginsel in aanmerking zouden komen voor verhoging van hun Wajong-uitkering tot 100%. De betreffende uitkeringen zijn echter slechts tot 85% verhoogd omdat deze verzekerden tenminste vier dagen per week een dagverblijf bezoeken. Daarmee gaat het niet om met appellant vergelijkbare gevallen. Ook het vijfde namens appellant genoemde geval biedt onvoldoende grond voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel nu onbetwist door het Uwv is gesteld dat aan de verhoging van de Wajong-uitkering in dat geval geen deugdelijk medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.