ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4042 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding extra hulp in verzorgingstehuis voor vervolgde uitkeringsgerechtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aangevraagde vergoeding voor extra hulp in een verzorgingstehuis. Appellante, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde, had eerder een vergoeding ontvangen voor huishoudelijke hulp, maar verzocht om extra hulp bij haar terugkeer naar het verzorgingstehuis. De Raad heeft vastgesteld dat de noodzakelijke hulp niet kon worden geboden door het verzorgingstehuis, en dat de Filippijnse hulp die appellante had ingeschakeld, niet vergoed kon worden. De Raad oordeelde dat appellante gebruik had moeten maken van de zorg die het verzorgingstehuis bood, en dat de aanvraag voor extra zorg niet terecht was gedaan. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de zorginstelling om adequate zorg te bieden en de voorwaarden waaronder extra vergoedingen kunnen worden aangevraagd.

Uitspraak

08/4042 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [betrokkene], wonende te [woonplaats], Israel (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening van 11 april 2008, kenmerk BZ 47496, JZ/B70/2008, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft hierop bij brief van 21 december 2008 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. De erven zijn met bericht niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1920 en overleden op 6 januari 2009, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Als zodanig is aan haar bij besluit van 2 augustus 1979 onder meer een vergoeding toegekend op grond van artikel 20 van de Wet ter zake van de kosten verbonden aan huishoudelijke hulp.
1.2. Met ingang van 1 september 2000 heeft appellante haar intrek genomen in het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] te [vestigingsplaats]. Bij besluit van 16 november 2000 is toen, in plaats van de eerder toegekende vergoeding voor acht uren per week, een vergoeding voor extra huishoudelijke hulp tot maximaal twee uren per week toegekend. In de periode van 1 november 2006 tot 11 februari 2007 heeft appellante in verband met toegenomen gezondheidsklachten tijdelijk verbleven bij haar dochter thuis. Voor die periode is aan haar een vergoeding toegekend voor verzorgings- en verpleeghulp bij die dochter thuis tot ten hoogste 32 uur per week. Deze vergoeding is aangewend voor het in dienst nemen van een Filippijnse verzorgster voor 24 uur per dag.
1.3. Bij brief van 27 februari 2007 heeft appellante verzocht om voortzetting van deze vergoeding ook na haar terugkeer naar [naam verzorgingstehuis] tot het bedrag van de kosten, die het verblijf op de verpleegafdeling van het verzorgingstehuis met zich mee zou brengen.
1.4. Bij besluit van 6 november 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster de aangevraagde vergoeding voor de, naast de toegekende twee uren huishoudelijke hulp per week, extra hulp in het verzorgingstehuis afgewezen.
2. In beroep heeft appellante aangevoerd dat er voor haar een medische contra-indicatie bestaat voor opname in de verpleegafdeling van [naam verzorgingstehuis]. Verblijf op haar eigen kamer in het verzorgingstehuis is echter alleen maar mogelijk, indien zij de beschikking houdt over de extra verzorgingshulp, 24 uur per dag, die de Filippijnse verzorgster haar kan verschaffen. Deze is daarom ook met haar naar het verzorgingstehuis meegegaan. Daarbij wijst appellante erop dat deze noodzakelijke extra hulp niet door de medewerkers van [naam verzorgingstehuis] kan worden verleend.
3. Verweerster heeft in verweer gesteld dat op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet alleen kosten kunnen worden vergoed van verpleging en verzorging, die worden verstrekt door het verzorgingstehuis. Appellante heeft daarnaast nog een vergoeding van twee uren huishoudelijke hulp op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet. Indien er door het tehuis meer zorg wordt geleverd dan normaal en dat leidt tot een hogere maandelijkse pensionprijs, dan worden ook deze hogere kosten vergoed. De aanvraag van appellante had betrekking op de op eigen initiatief gemaakte kosten van de Filippijnse hulp, waarbij niet is gebleken dat de benodigde zorg niet kon worden geboden door het verzorgings-tehuis. De aanvraag voor meer zorg had dan ook bij het verzorgingstehuis neergelegd moeten worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Verweerster hanteert als uitgangspunt dat bij opname in een verzorgings- of verpleegtehuis de vanwege dit tehuis geboden hulp in de regel allesomvattend is, maar dat daarnaast op verzoek van betrokkene twee uren, en in medische uitzonderingsgevallen twee maal twee uren, extra huishoudelijke hulp kunnen worden vergoed. De Raad heeft deze benadering van verweerster reeds eerder als een redelijke wetstoepassing gezien, (CRvB 9 januari 2008, 07/2300 WUV, LJN BC1973). Voorts vloeit naar het oordeel van de Raad uit de systematiek van artikel 20 van de Wet voort dat appellante geacht wordt gebruik te maken van de mogelijkheden, die door het verzorgingstehuis worden geboden en dat in een zodanige situatie uitsluitend vergoeding van de daaraan verbonden extra kosten mogelijk is op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet.
4.2. De Raad is ermee bekend dat het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] buiten het standaard-pakket tegen extra betaling verdere diensten aan de bewoners biedt. De noodzakelijke kosten hiervan zijn, zoals verweerster ook heeft bevestigd, op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet vergoedbaar. De Raad is niet gebleken dat op verzoek van appellante bij haar terugkeer naar [naam verzorgingstehuis] is onderzocht welke extra hulp voor haar verzorging geïndiceerd was en in hoeverre die zorg door personeel van [naam verzorgingstehuis] zou kunnen worden geleverd. Weliswaar heeft de geneeskundig adviseur van verweerster in augustus 2007 geadviseerd dat extra (verzorgings)hulp medisch geïndiceerd was teneinde opname van appellante op de verpleegafdeling van [naam verzorgingstehuis] te voorkomen, doch niet is gebleken dat het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] de hulp, die hiertoe noodzakelijk was, niet kon leveren. De namens appellante alsnog overgelegde, op 5 januari 2009 gedateerde verklaring van de administratief verantwoordelijke van [naam verzorgingstehuis], luidende dat in de huidige situatie aan appellante de door haar benodigde hulp niet kan worden geboden, acht de Raad onvoldoende. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, nu het tegendeel daarvan niet is gesteld of gebleken, aannemelijk is dat bij de terugkeer van appellante naar [naam verzorgingstehuis] in 2007 de aanwezige Filippijnse hulp in dienst is gehouden zonder te bezien of en in welke omvang extra verzorging noodzakelijk was en of deze dan, geheel of ten dele, door [naam verzorgingstehuis] kon worden geleverd.
4.3. Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat. Het ingestelde beroep moet dus ongegrond worden verklaard.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door als voorzitter A. Beuker-Tilstra en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD