ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de toeslag op het ouderdomspensioen in verband met inkomen uit arbeid van de echtgenote
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de toeslag op het ouderdomspensioen van appellant, die sinds januari 2005 AOW ontving. De herziening vond plaats vanwege het inkomen uit arbeid van zijn echtgenote, die de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had op 21 december 2006 besloten de toeslag vanaf januari 2006 te herzien, maar besloot niet tot terugvordering van te veel ontvangen toeslag over de periode van januari tot en met juni 2006. Appellant stelde dat de korting op zijn toeslag een vorm van discriminatie was, omdat hij minder AOW-pensioen ontving dan een ongehuwde. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond.
Tijdens de zitting op 16 april 2009 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A.F.L.B. Metz. De Raad overwoog dat de regeling met betrekking tot de inkomensafhankelijke toeslag in de AOW berust op objectieve en redelijke gronden en niet in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd bevestigd dat de regeling niet in strijd is met het discriminatieverbod. Ook het beroep van appellant op artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd afgewezen, omdat de Raad geen andere maatstaven hanteerde dan bij de toetsing aan artikel 26 van het IVBPR.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar.