ECLI:NL:CRVB:2009:BI8581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4870 AW + 09/2334 AW + 09/2336 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en inschaling van ambtenaar bij de gemeente Zoetermeer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om haar te bevorderen naar schaal 13 en het achterwege laten van een beoordeling van haar functioneren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de negatieve beoordeling van appellante op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De Raad stelt vast dat het college niet heeft voldaan aan de vereisten van de Procedureregeling Beoordelen, die voorschrijft dat een formele beoordeling moet plaatsvinden voor een beslissing over de inschaling. De Raad vernietigt de besluiten van het college en herroept de eerdere beoordeling, omdat deze niet op voldoende concrete feiten is gebaseerd. De Raad besluit zelf in de zaak te voorzien en schaalt appellante met terugwerkende kracht in schaal 13, met ingang van 1 januari 2005. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 39,52 bedragen. De uitspraak is gedaan op 28 mei 2009.

Uitspraak

06/4870 AW, 09/2334 AW en 09/2336 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2006, 05/4092 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: college)
Datum uitspraak: 28 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het college is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. Appellante is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S.P. Stuiver, advocaat te De Meern, en mr. Y.P.M. Bulthuis en drs. C.A.M. van der Voort-van Vliet, beiden werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Hij heeft aan het college met het oog op finale geschillenbeslechting verzocht alsnog een beoordeling over het functioneren van appellante over de periode van 1 december 2002 tot 1 december 2004 vast te stellen en aansluitend een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante tegen de weigering haar structureel in te schalen in schaal 13.
Bij brief van 15 december 2008 heeft het college twee nadere besluiten van 8 december 2008 overgelegd.
Vervolgens heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 16 april 2009. Appellante is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Stuiver, voornoemd, en mr. S.M. den Boogert, werkzaam bij de gemeente Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde op de zittingen gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is werkzaam bij de gemeente Zoetermeer. Met ingang van 1 december 2000 is zij vanuit de functie van senior beleidsmedewerker sectoraal (schaal 12) aangesteld in algemene dienst en benoemd in de functie van senior beleidsmedewerker/ projectleider integratie etnische minderheden bij de afdeling Beleid van de hoofdafdeling Welzijn voor 28 uur per week, in beginsel voor de duur van drie jaar. Voor de overige 8 uur bleef zij belast met haar oorspronkelijke werkzaamheden als senior beleidsmede-werker sectoraal.
Omdat was vastgesteld dat de functie van senior beleidsmedewerker/projectleider integratie etnische minderheden zich op het niveau van schaal 13 bevond, is aan appellante vanaf 1 december 2000 een persoonlijke toelage toegekend ter grootte van het verschil tussen bezoldiging volgens schaal 12 en die volgens 13 over alle uren van haar dienstverband. Aan haar is toegezegd dat die toelage bij goed en volledig functioneren na twee jaar zou worden omgezet in een structurele inschaling in schaal 13. Een en ander is vastgelegd in het benoemingsbesluit van 3 januari 2001. In juli 2002 is aan appellante meegedeeld dat die termijn van twee jaar met een jaar zou worden verlengd. Het “project oudkomers” waarvan appellante de projectleider was, is halverwege 2004 geëindigd.
1.2. Bij besluit van 23 december 2004 heeft het college de persoonlijke toelage van appellante ingetrokken met ingang van 1 januari 2005, haar bezoldiging vastgesteld op schaal 12, regelnummer 11, en appellante geplaatst in de functie van beleidsmedewerker sectoraal bij de afdeling Beleid van de hoofdafdeling Welzijn voor 36 uur per week. Haar aanstelling in algemene dienst is hierbij gehandhaafd. Dit besluit is na bezwaar gehand-haafd bij besluit van 30 juni 2005.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. De standpunten van partijen in hoger beroep.
3.1. Bij het onder 1.2 genoemde besluit van 30 juni 2005 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard tegen de weigering appellante structureel in te schalen in schaal 13. Aan die weigering ligt ten grondslag het oordeel dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij de functie waarin ze vanaf 1 december 2000 was benoemd, goed en volledig heeft vervuld. Appellante heeft gemotiveerd bestreden dat zij die functie niet goed heeft vervuld en heeft benadrukt dat ten onrechte geen beoordeling over haar wijze van functioneren is opgemaakt. Volgens appellante vloeit uit de toepasselijke rechtspositieregelingen voort dat voor een beheersbeslissing als hier aan de orde een beoordeling wordt opgemaakt, waarvoor een met voldoende waarborgen omklede procedure geldt. Bovendien is haar een beoordeling toegezegd. Appellante is van mening dat haar bezwaar tegen het achterwege laten van een beoordeling in de zin van de Procedureregeling Beoordelen bij het besluit van 30 juni 2005 ten onrechte niet is gehonoreerd.
3.2. Namens het college is, kort samengevat, aangevoerd dat niet is voorgeschreven dat ten behoeve van een besluit als hier aan de orde een formele beoordeling moet worden opgemaakt en dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het oordeel dat appellante niet goed en volledig heeft gefunctioneerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 december 2004 omvatte twee elementen: het achterwege laten van een beoordeling en de weigering haar te bevorderen naar schaal 13. Ten onrechte heeft het college bij het besluit van 30 juni 2005 op eerstgenoemd bezwaar niet beslist. Reeds om die reden komt dit besluit op dit onderdeel voor vernietiging in aanmerking. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, dient in zoverre te worden vernietigd.
4.2. De Raad volgt appellante verder in haar grief dat de weigering om haar te bevorderen naar schaal 13 gebaseerd had moeten zijn op een beoordeling in de zin van de Procedureregeling Beoordeling. Zo dit al niet voortvloeit uit die Procedureregeling, bezien in samenhang met de in de “Toelichting Op Koers” en “Koppeling van de beloning aan je beoordeling” beschreven wijze waarop het functioneren van medewerkers bij de gemeente Zoetermeer worden beoordeeld (via doelstellingengesprek, voortgangsgesprekken, eindigend in een beoordelingsgesprek één maal per jaar), in dit geval was aan appellante ook toegezegd dat er een formele beoordeling zou plaatsvinden ten behoeve van de beslissing omtrent haar bevordering. Dit traject is blijkens de gedingstukken wel ingeslagen, maar niet afgemaakt. Volstaan is met het opmaken van een beoordelingsstaat over de periode van 1 december 2002 tot 1 december 2004, waarbij geen puntsgewijze beoordeling heeft plaatsgevonden maar slechts is verwezen naar gespreksverslagen. Deze beoordeling is niet vastgesteld. Het besluit van 30 juni 2005 dient ook voor dit deel te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak.
5.1. De Raad heeft het in het belang van partijen niet aangewezen geacht dat deze zich al lange tijd voortslepende zaak wordt teruggewezen naar het college. Beide partijen hebben in hoger beroep hun standpunten ten gronde weergegeven en hebben op de tweede zitting van de Raad ingestemd met definitieve afdoening van het geschil. Het college heeft hieraan ook meegewerkt door op verzoek van de Raad de besluiten van 8 december 2008 te nemen. De eerder in de procedure van de zijde van het college aangevoerde grieven tegen deze gang van zaken behoeven dus geen bespreking meer.
5.2. Zoals in rubriek I is vermeld, heeft de Raad het college verzocht alsnog een beoordeling vast te stellen over het functioneren van appellante gedurende de periode van 1 december 2002 tot 1 december 2004 en na de behandeling van eventuele bezwaren tegen die beoordeling ook een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante tegen de weigering de bezoldiging van haar structureel vast te stellen volgens schaal 13.
5.3. Nadat op 5 juni 2008 een gesprek met appellante had plaatsgevonden, is op 3 juli 2008 een beoordeling over genoemde periode vastgesteld. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van het college van 8 december 2008 ongegrond verklaard. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college het bezwaar van appellante tegen de weigering haar structureel in te delen in schaal 13, ongegrond verklaard. Hierbij is met name overwogen dat op basis van een groot aantal documenten kon worden vastgesteld dat van goed en volledig functioneren in de functie van projectleider integratie etnische minderheden geen sprake was. Dat die constatering niet conform de geldende Procedureregeling Beoordelen heeft kunnen plaatsvinden, doet naar de mening van het college niet af aan de juistheid ervan.
5.4. Appellante heeft zich ook met beide besluiten van 8 december 2008 niet kunnen verenigen. Zij heeft aangevoerd dat de beoordeling nog steeds niet volgens de geldende procedureregels tot stand is gekomen en dat ten onrechte slechts een deel van haar takenpakket en niet haar functioneren gedurende de gehele beoordelingsperiode is bezien. Ze betwist verder niet zozeer de bij de beoordeling gegeven vier N-scores (dat wil zeggen: niet vast te stellen), maar wel het negatieve eindoordeel en de hieraan verbonden consequentie dat ze niet voor structurele indeling in schaal 13 in aanmerking komt. Appellante acht het negatieve oordeel ook niet concreet onderbouwd, zodat ze zich in haar bezwaar hiertegen ook niet goed heeft kunnen verweren.
5.5. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Naar aanleiding van de nadere besluiten van het college wordt het volgende overwogen.
6.1. De Raad is van oordeel dat het bij besluit van 8 december 2008 gehandhaafde negatieve eindoordeel: “Vastgesteld wordt dat [appellante] op onderdelen niet goed en volledig functioneert in de rol van projectleider. Voor de onderbouwing van dit oordeel wordt verwezen naar de bijgevoegde gespreksverslagen”, geheel in strijd is met de in de beoordeling gegeven N- scores, die immers betekenen dat geen beoordeling mogelijk is. Deze N-scores werden gegeven omdat er geen afsprakenkaart in de zin van de Procedureregeling Beoordelen was voor de periode tot april 2004. Desalniettemin werd een negatief eindoordeel als hiervoor vermeld gegeven, dat op geen enkele wijze concreet aan de hand van gezichtspunten is onderbouwd. De verwijzing naar gespreksverslagen voldoet bij een dergelijke beoordeling niet. De opsomming van vier globaal aangeduide verbeterpunten die tijdens het projectleiderschap met appellante zijn besproken in het begeleidend schrijven bij de beoordeling, kan dit gebrek niet helen. Appellante heeft ook terecht aangevoerd dat zij zich op deze wijze niet goed heeft kunnen verweren tegen dit eindoordeel. Hier komt nog bij dat bij het zienswijzegesprek op 5 juni 2008 niet inhoudelijk op de bezwaren van appellante tegen de beoordeling is ingegaan.
6.2. Verder is ten onrechte volstaan met een oordeel omtrent de wijze waarop appellante als projectleider integratie etnische minderheden (tot april 2004) heeft gefunctioneerd en is niet bezien hoe appellante in haar totale takenpakket - ze had ook ander beleidswerk op schaal 13 niveau en onweersproken is gebleven dat zij daarin inhoudelijk goed functioneerde - en gedurende de gehele beoordelingsperiode heeft gefunctioneerd.
6.3. De Raad acht gezien het vorenstaande de bij besluit van 8 december 2008 gehandhaafde beoordeling op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Verder heeft het college niet aan de hand van concrete feiten in rechte aannemelijk gemaakt dat de negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Dit besluit komt dus voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dat appellante geacht wordt te hebben ingesteld tegen het gehandhaafde beoordelingsbesluit van 8 december 2008 wordt gegrond verklaard. Nu het college er niet in is geslaagd het negatieve oordeel concreet te onderbouwen en daarin naar het oordeel van de Raad - gelet op de beschikbare gegevens - kennelijk niet in staat zal zijn, ziet de Raad voorts aanleiding om het primaire besluit van 3 juli 2008 tot vaststelling van de beoordeling te herroepen.
6.4. Gelet op dit laatste kan naar het oordeel van de Raad de bij besluit van 8 december 2008 gehandhaafde weigering om appellante structureel in te delen in schaal 13 (hierna: salarisbesluit) evenmin de rechterlijke toets doorstaan. De Raad kan het college daarbij niet volgen in de zienswijze dat er overigens voldoende gegevens voorhanden zijn waarop die weigering gebaseerd kon worden. Hierbij is eveneens van belang dat appellante slechts wordt afgerekend op geconstateerde verbeterpunten in de functie van projectleider (waarin blijkens de gedingstukken overigens ook verbetering is gekomen) en onweersproken is gesteld dat ze in het overige beleidswerk en in de werkzaamheden in de periode na afsluiting van het project goed heeft gefunctioneerd.
6.5. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal het bezwaar van appellante tegen de weigering haar structureel in te delen in schaal 13 gegrond verklaren, het besluit van 23 december 2004 in zoverre herroepen, en appellante met ingang van 1 januari 2005 structureel inschalen in schaal 13.
7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante, begroot op € 5,84 aan reiskosten in eerste aanleg en € 33,68 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 39,52.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart de beroepen die geacht worden te zijn ingesteld tegen de besluiten van 8 december 2008 gegrond en vernietigt die besluiten;
Herroept het besluit van 3 juli 2008;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 24 december 2004 gegrond, schaalt appellante met ingang van 1 januari 2005 in schaal 13 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde salarisbesluit van 8 december 2008;
Veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 39,52, te betalen door de gemeente Zoetermeer;
Bepaalt dat de gemeente Zoetermeer aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD
Q