als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2006, 06/205 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 juni 2009
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 9 december 2008 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 9 december 2008 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door M. Terzi. Het College is niet verschenen.
De uitspraak van de Raad van 9 december 2008, waarnaar de Raad verwijst, berust - kort gezegd - op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Het hogerberoepschrift is op 12 augustus 2008 bij de Raad ontvangen. Daarmee staat vast dat het niet tijdig is ingediend. Uit de gedingstukken blijkt dat het afschrift van de aangevallen uitspraak, overeenkomstig artikel 6:17 van de Awb, is gezonden aan de toenmalige gemachtigde van appellant mr. F. Arslan, advocaat te ’s-Gravenhage. Appellant heeft ter zitting verklaard dat de gemachtigde hem niet op de hoogte heeft gesteld van (de ontvangst van) de aangevallen uitspraak en dat hij daarvan niet eerder kennis heeft gekregen dan nadat het College overging tot het nemen van invorderingsmaatregelen.
De Raad overweegt dat, zoals hij ter zitting reeds aan appellant heeft kenbaar gemaakt, volgens vaste rechtspraak fouten of nalatigheden van een gemachtigde in beginsel worden toegerekend aan degene die deze heeft gevraagd zijn of haar belangen te behartigen. Dat is niet anders in een geval waarin - kennelijk - sprake is van ernstige nalatigheid.
Ter zitting heeft appellant overigens kenbaar gemaakt bekend te zijn met de mogelijkheden om terzake civielrechtelijke en/of tuchtrechtelijke procedures in gang te zetten.
Ten slotte overweegt de Raad nog dat de ter zitting door appellant overgelegde brief aan de rechtbank van 18 november 2006, niet kan worden aangemerkt als een - in dat geval ten onrechte aan de rechtbank in de plaats van aan de Raad gericht - hogerberoepschrift tegen de aangevallen uitspraak. In de aanhef van de brief is als procedurenummer vermeld 06/3885 (dat is het nummer van een ander door appellant bij de rechtbank ingesteld beroep), en niet 06/205 (dat is het nummer van de procedure die heeft geleid tot de aangevallen uitspraak).
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) D.W.M Kaldenhoven.