ECLI:NL:CRVB:2009:BI8067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4093 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was vastgesteld dat appellant door oorlogsgeweld was getroffen. Na bezwaar werd deze afwijzing gehandhaafd, hoewel verweerster erkende dat appellant beschietingen had meegemaakt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 4 juni 2009 uitspraak gedaan.

Tijdens de zitting op 23 april 2009 heeft de advocaat van appellant, mr. J.C.M. van Berkel, het standpunt van verweerster bestreden. Verweerster, vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen, voerde aan dat de medische beoordeling niet voldoende was onderbouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de medische informatie van de huisarts van appellant niet was betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit. Desondanks oordeelde de Raad dat het besluit niet vernietigd hoefde te worden, omdat verweerster met een nader medisch advies het verzuim had hersteld.

De Raad concludeerde dat de medische gegevens geen aanleiding gaven om het standpunt van verweerster te weerleggen. Het rapport van de Commissie Algemene Oorlogsongevallen-regeling (CAOR) werd niet als doorslaggevend beschouwd, omdat het niet aantoonde dat de klachten van appellant meer beperkingen opleverden dan andere oorzaken. Uiteindelijk werd het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

08/4093 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 4 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 25 juni 2008, kenmerk BZ 7795, JZ/L60/2008, ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009. Daar is namens appellant verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden
1.1. Appellant, geboren in 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 9 mei 2007 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Na gemaakt bezwaar heeft verweerster de afwijzing gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Weliswaar heeft verweerster alsnog erkend dat appellant getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet (het meemaken van beschietingen in een militair voertuig in Medan ten tijde van de Bersiap-periode), maar heeft vervolgens geoordeeld dat appellant als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
2. Namens appellant is in beroep het standpunt van verweerster bestreden onder overlegging van een ten behoeve van de Commissie Algemene Oorlogsongevallen-regeling (CAOR) door de arts A.S.E.P. Textor opgesteld medisch rapport. Daarnaast is gesteld dat niet is gebleken dat de ontvangen informatie van de huisarts van appellant bij de beoordeling is betrokken.
3. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een nader medisch advies overgelegd van de arts P. Windels, geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad.
4. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hierover overweegt de Raad als volgt.
4.1. Het in het bestreden besluit neergelegde medisch standpunt van verweerster is in overeenstemming met het advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, de arts A.J. Maas, die op basis van een door de arts J.J. Nasheed-Linssen bij appellant verricht medisch onderzoek concludeerde dat er bij appellant sprake is van psychische klachten (angststoornis, zeer licht) welke in verband staan met het oorlogsgeweld, maar dat de met deze klachten gepaarde beperkingen zodanig gering zijn dat niet gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Ten aanzien van de lichamelijke klachten (nek-, rug- en darmklachten) is geoordeeld dat deze niet met het oorlogsgeweld in verband kunnen worden gebracht maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
4.2. Naar de Raad reeds eerder heeft overwogen (CRvB 22 mei 2008, 07/7421 WUV, LJN BD2770) brengt een zorgvuldige voorbereiding van besluiten met zich mee dat bij de medische advisering over aanvragen in beginsel ook (actuele) gegevens uit de zogenoemde behandelende sector wordt betrokken.
4.2.1. Blijkens de gedingstukken beschikte verweerster ten tijde van het bestreden besluit weliswaar over informatie van de huisarts van appellant, maar de Raad is met de gemachtigde van appellant van oordeel dat niet is gebleken noch voldoende aannemelijk is gemaakt dat die informatie - die slechts een dag eerder is gedateerd - ook daadwerkelijk bij de, aan het bestreden besluit ten grondslag liggende, medische beoordeling is betrokken. De Raad ziet evenwel in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding het bestreden besluit wegens onzorgvuldige voorbereiding voor vernietiging in aanmerking te brengen. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat verweerster met het in beroep overleggen van een nader medisch advies, waarbij door de medisch adviseur alle medische gegevens in ogenschouw zijn genomen, feitelijk het verzuim heeft geheeld.
4.3. Voorts heeft de Raad in de voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt voor onjuist te houden. Namens appellant is gewezen op het ten behoeve van de CAOR opgestelde medisch rapport, waaruit blijkt dat sprake is van (psychisch) oorlogsletsel dat op meerdere terreinen beperkingen en invaliditeit oplevert. De Raad kan aan dat rapport evenwel niet die betekenis toekennen die appellant daaraan toegekend wil zien. Hij overweegt daarbij dat, zoals namens verweerster terecht naar voren is gebracht, met betrekking tot de AOR geen onderscheid wordt gemaakt tussen met het oorlogsgeweld samenhangende psychische klachten en klachten uit andere oorzaken (o.a. de transgenerationele klachten) en dat - zoals in het nader medisch advies is toegelicht - uit het CAOR-rapport niet blijkt dat de wel met het oorlogsgeweld verband houdende klachten bij appellant tot meer beperkingen leiden.
5. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD
7.05