ECLI:NL:CRVB:2009:BI7443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag en bijzondere omstandigheden in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Middelburg. Appellant had een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde deze aanvraag voor de periode vóór 1 april 2004, omdat de aanvraag pas op 26 april 2005 was ontvangen. Appellant stelde dat hij door psychische klachten niet eerder een aanvraag had kunnen indienen, maar deze stelling was niet onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad overwoog dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht dan één jaar zou worden toegekend. De Raad bevestigde dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellant had niet aangetoond dat hij zijn zoon in belangrijke mate had onderhouden, met uitzondering van het eerste kwartaal van 2005.
De Raad oordeelde dat de Svb de aanvraag voor kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2005 alsnog moest honoreren, omdat de Svb ter zitting had erkend dat appellant aan de onderhoudseis had voldaan. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking had op de aanspraak op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2005 en bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest de Svb het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoeden.