ECLI:NL:CRVB:2009:BI7137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6804 AW + 07/6805 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • M.B. de Gooijer
  • K. Zeilemaker
  • J.Th. Wolleswinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van sollicitaties bij de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland na strafontslag en integriteitskwesties

In deze zaak gaat het om de afwijzing van twee sollicitaties van appellant bij de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland. Appellant, die tot 15 november 2005 werkzaam was als lid van een team binnen de politieregio, had gesolliciteerd naar de functie van Specialist Regionale Criminele Inlichtingen. De eerste sollicitatie werd afgewezen op 10 maart 2004, omdat appellant onvoldoende oriëntatie op de functie had getoond. Na bezwaar werd deze afwijzing op 19 juli 2004 door de korpsbeheerder gehandhaafd, maar de Raad vernietigde dit besluit. Bij een nieuw besluit op 2 oktober 2006 werd het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, waarbij de korpsbeheerder de betrouwbaarheid en integriteit van appellant in twijfel trok, vooral na zijn aanhouding in een strafrechtelijke procedure en het ontvangen van strafontslag.

De tweede sollicitatie vond plaats op 3 november 2004, maar ook deze werd afgewezen. Tijdens een sollicitatiegesprek op 7 januari 2005 werd vastgesteld dat appellant in beginsel in aanmerking zou kunnen komen voor de functie, maar informatie van een referent wees uit dat appellant solistisch te werk ging, terwijl de functie samenwerking vereiste. De Raad oordeelt dat de korpsbeheerder bij het nemen van zijn besluiten de relevante feiten en omstandigheden correct heeft gewogen. De Raad benadrukt dat aan het bevoegd gezag een grote mate van vrijheid moet worden gelaten bij de beoordeling van kandidaten in sollicitatieprocedures. De rechterlijke toetsing moet terughoudend zijn, vooral gezien de eisen die aan de functie worden gesteld.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de beroepen tegen de besluiten van 19 oktober 2005 en 2 oktober 2006 ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

07/6804 AW + 07/6805 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2007, 06/5491 en 06/5518 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th. Tanja, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was tot 15 november 2005 werkzaam als lid van het [naam team] in de politieregio [naam politieregio] en sindsdien werkzaam bij de dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiedienst. Appellant heeft twee maal gesolliciteerd naar de functie van Specialist Regionale Criminele Inlichtingen bij Bureau Recherche Informatie van de dienst Centrale Recherche.
1.2. Bij besluit van 10 maart 2004 heeft de korpsbeheerder de eerste sollicitatie van appellant afgewezen, omdat appellant in zijn brief de oriëntatie op de functie en werkplek onvoldoende naar voren had gebracht. Het daartegen gemaakte bezwaar gemaakt is bij besluit van 19 juli 2004 ongegrond verklaard. Dit besluit is uiteindelijk door de Raad vernietigd, waarna de korpsbeheerder bij besluit van 2 oktober 2006 het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2004 weer ongegrond heeft verklaard. Daaraan heeft de korpsbeheerder ten grondslag gelegd dat de betrouwbaarheid en integriteit van appellant, gezien het onderzoek naar zijn vermeend plichtsverzuim en zijn aanhouding op 16 januari 2006 in verband met een verdenking van schending van het ambtsgeheim, dermate in het geding zijn dat hij de geambieerde functie nu niet op een juiste wijze kan vervullen.
1.3. Naar aanleiding van de tweede sollicitatie van 3 november 2004 heeft met appellant op 7 januari 2005 een sollicitatiegesprek plaatsgevonden. Bij besluit van 19 april 2005 is appellant meegedeeld dat de keuze niet op hem is gevallen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de besluiten van
19 oktober 2005 en 2 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt vast dat de korpsbeheerder bij het nemen van het besluit van 2 oktober 2006 de feiten en omstandigheden heeft betrokken zoals die zich op dat moment voor-deden. Daarbij gaat het met name om de omstandigheid dat appellant inmiddels verdachte in een strafrechtelijke procedure was geworden en strafontslag had gekregen. Gelet op de aard van de te nemen beslissing, de eventuele plaatsing bij de politie, mocht de korps-beheerder dit doen, ook al betrof de aanstellingsdatum kennelijk een datum in het verleden. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellant wegens de nieuwe ontwikkelingen met recht weer ongegrond kunnen verklaren.
3.2. Naar aanleiding van de tweede sollicitatie heeft met appellant een sollicitatiegesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is een aantal scores van de aangenomen kwaliteiten van appellant vastgesteld op grond waarvan appellant in beginsel in aanmerking zou kunnen komen voor de functie. De korpsbeheerder heeft echter overeenkomstig het dienstvoorschrift 03.00.5 ‘sollicitatie en selectieprocedure’ tevens informatie bij een referent opgevraagd. Daaruit is gebleken dat appellant solistisch te werk kan gaan, hetgeen bevestiging vindt in het zich onder de gedingstukken bevindende verslag van een beoordelingsgesprek, terwijl de geambieerde functie juist veel en nauwkeurige samenwerking met collega’s vereist. Dit heeft ertoe geleid dat appellant niet is voorgedragen voor de functie.
3.3. De Raad overweegt dat, waar het gaat om de beoordeling van een kandidaat in het kader van een sollicitatieprocedure en de vergelijking van diens kwaliteiten met die van andere kandidaten, aan het bevoegd gezag een grote mate van vrijheid moet worden gelaten. De rechterlijke toetsing van de uitkomst van het afwegingsproces, tegen de achtergrond van de eisen die de functie stelt, kan slechts een terughoudende zijn.
3.4. De Raad is van oordeel dat gelet daarop niet gezegd kan worden dat de afwijzing van de korpsbeheerder van de tweede sollicitatie van appellant de beperkte toets niet kan doorstaan.
3.5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en
J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD