ECLI:NL:CRVB:2009:BI6975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3690 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Functiewaardering en plaatsing na organisatieontwikkelingsproces van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zij niet in het gelijk werd gesteld met betrekking tot haar functiewaardering en plaatsing binnen de gemeente Nijmegen. Appellante, die sinds 1 januari 2000 in vaste dienst is bij de gemeente, was werkzaam als medewerker bezwaar en beroep. Ze stelde dat haar takenpakket rechtvaardigde dat zij geplaatst zou worden in de functie van adviseur juridische zaken, die verbonden is aan een hogere salarisschaal. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet alle hoofdtaken van de functie van adviseur juridische zaken vervulde en dat haar huidige functie van medewerker bezwaar en beroep alle hoofdtaken omvat die zij daadwerkelijk uitvoert.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante na enkele jaren in tijdelijke verbanden bij de gemeente Nijmegen te hebben gewerkt, in vaste dienst is aangesteld. In het kader van haar functie heeft zij ook werkzaamheden als advocaat en procureur verricht, waarvoor zij een toelage ontving. De Raad heeft de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, die de functiewaardering en plaatsing van appellante betroffen, beoordeeld en geconcludeerd dat de waardering van haar functie op basis van de Nijmeegse Methode van Functiewaardering correct was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de beslissing van het college en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellante niet ten onrechte is geplaatst in de functie van medewerker bezwaar en beroep. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 mei 2009, na een zitting waar appellante niet aanwezig was, maar later wel is verschenen.

Uitspraak

06/3690 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 mei 2006, 05/2513 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (hierna: college)
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 januari 2009 heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.M. Thissen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek heropend omdat appellante niet in staat was ter zitting van 8 januari 2008 te verschijnen, zoals zij kort voor deze zitting telefonisch had bericht.
Het geding is vervolgens behandeld ter zitting van 16 april 2009, waar appellante is verschenen en waar het college zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Thissen, voornoemd, en drs. J.A.M. Laarhoven, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Na enkele jaren in tijdelijke verbanden bij de gemeente Nijmegen te hebben gewerkt, is appellante ingaande 1 januari 2000 in vaste dienst bij deze gemeente aangesteld als medewerker bezwaar en beroep. In het kader van deze functie heeft appellante ook werkzaamheden als advocaat en procureur ten dienste van de gemeente verricht. Hiervoor ontving zij een toelage van 5% op haar salaris. Nadat deze laatste werkzaamheden waren beëindigd, is de toelage gehandhaafd wegens de kennis en ervaring waarover appellante als voormalig advocaat en procureur beschikte en de daarmee samenhangende brede inzetbaarheid.
1.2. Bij besluit van 12 juli 2004 heeft het college appellante bericht dat hij het niveau van de door haar vervulde functie met toepassing van de Nijmeegse Methode van Functie-waardering met ingang van 1 juni 2004 heeft vastgesteld op salarisschaal 10.
1.3. Nadat in het kader van een organisatieontwikkelingsproces nieuwe functiebeschrijvingen waren vastgesteld voor de medewerkers van het organisatieonderdeel waartoe appellante behoorde, heeft het college appellante bij besluit van 12 januari 2005 bericht dat zij ingaande 1 oktober 2004 werd geplaatst als medewerker bezwaar en beroep bij het bureau Bezwaar en Beroep, aan welke functie de salarisschaal 10 is verbonden.
1.4. Bij het ongedateerde, op 6 juni 2005 verzonden, bestreden besluit heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 12 juli 2004 en 12 januari 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellante meent dat haar, gezien de aard en zwaarte van de werkzaamheden die zij verricht, een hoger salaris toekomt dan dat volgens schaal 10. In dit verband is zij het niet eens met de plaatsing in de (organieke) functie van medewerker bezwaar en beroep.
3.2. Volgens het eerste lid van artikel 5 van het hier toepasselijke Sociaal Statuut komt de ambtenaar in de nieuwe organisatie in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een gelijke functie of anders in een passende of geschikte functie. Onder gelijke functie wordt blijkens artikel 1 van dit statuut verstaan een functie in de nieuwe organisatie die geheel of nagenoeg geheel overeenkomt met de functie die de ambtenaar vervulde vóór de reorganisatie.
3.3. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij, gezien het door haar uitgevoerde takenpakket, had moeten worden geplaatst in de functie van adviseur juridische zaken waaraan de salarisschaal 11 is verbonden. De Raad kan haar hierin niet volgen. Drie van de vier hoofdtaken die in de functiebeschrijving van de adviseur juridische zaken zijn vermeld, worden door appellante niet of slechts incidenteel - als iemand uitviel - gedaan. Het gaat daarbij om het optreden als voorzitter op hoorzittingen; het signaleren van ontwikkelingen op het eigen vakgebied en het vertalen daarvan in beleidsadviezen, beleidsregels en verordeningen en het participeren in multidisciplinaire projecten en het in voorkomende gevallen optreden als projectleider bij algemeen juridische projecten. De vijf hoofdtaken van de medewerker bezwaar en beroep worden daarentegen alle door appellante uitgevoerd, zoals zij ook heeft erkend. Weliswaar zijn appellante naast de in de organieke functie opgenomen taken ook taken opgedragen die betrekking hebben op meer complexe juridische aangelegenheden, maar die taken zijn gebonden aan de persoon van appellante en daarvoor wordt de onder 1.1 genoemde toelage op haar salaris gecon-tinueerd. Dit alles overziende is de Raad van oordeel dat niet valt staande te houden dat appellante ten onrechte is geplaatst in de nieuwe functie van medewerker bezwaar en beroep.
3.4. De Raad ziet ten slotte in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de waardering van de door appellante beklede organieke functie van medewerker bezwaar en beroep op onvoldoende gronden berust. Ook het door haar in dit verband gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. De ter zitting gemaakte vergelijking met een andere medewerker die eveneens zijn eigenlijke functie combineerde met activiteiten als advocaat, is, gelet op het tijdstip waarop die vergelijking is gemaakt, voldoende weerlegd door de reactie dat het daar ging om een functie op een andere afdeling en daarom om een andere functie. De Raad merkt nog op dat appellante zelf heeft gesteld dat niemand hetzelfde werk deed.
3.5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD