ECLI:NL:CRVB:2009:BI6966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-182 WTOS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum tegemoetkoming Wtos en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond, die op 5 december 2008 een eerdere beslissing van de IB-Groep heeft bevestigd. De IB-Groep had op 25 september 2008 besloten om de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) te handhaven, waarbij de tegemoetkoming pas inging per 1 augustus 2008, de maand volgend op de aanvraag die in juli 2008 was ingediend. Appellante stelde dat een medewerkster van de IB-Groep haar had verzekerd dat zij geen maand tegemoetkoming zou mislopen door het te laat indienen van haar aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat appellante deze stelling niet had kunnen onderbouwen met bewijs. Ook de verwijzing naar een folder waarin stond dat er geen recht op tegemoetkoming over verstreken maanden was, werd door de voorzieningenrechter niet als voldoende bewijs gezien.

In hoger beroep herhaalde appellante haar beroep op het vertrouwensbeginsel en de hardheidsclausule. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kon slagen, omdat appellante niet had aangetoond dat er een toezegging was gedaan door de IB-Groep over de tegemoetkoming voor juli 2008. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, aangezien deze niet bedoeld is om af te wijken van situaties die de wetgever expliciet heeft voorzien. De Raad besloot dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

09/182 WTOS
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 5 december 2008, 08/1731, 08/1732 en 08/1734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 29 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Voor appellante zijn verschenen haar moeder [naam moeder] en mr. Verstraten, voornoemd. Voor de IB-Groep is verschenen drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de ongegrondverklaring van haar beroep tegen het besluit van 25 september 2008, waarbij de IB-groep heeft gehandhaafd zijn besluit van 24 juli 2008, bij welk besluit aan appellante naar aanleiding van de door haar op 2 juli 2008 ingestuurde aanvraag ingaande augustus 2008 op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) een tegemoetkoming scholieren is toegekend.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit de samenhang van artikel 4.10, tweede lid, en artikel 1.2 van de Wtos ondubbelzinnig volgt dat een tegemoetkoming pas kan worden toegekend met ingang van de maand, volgend op de maand waarin de aanvraag om een tegemoetkoming is gedaan. Nu de aanvraag in de maand juli 2008 is ingediend, heeft de IB-groep zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante eerst met ingang van 1 augustus 2008 aanspraak kon maken op een tegemoetkoming.
2.2. Met betrekking tot de stelling van appellante dat een medewerkster van de IB-Groep op 1 juli 2008 had verteld dat zij geen maand tegemoetkoming zou mislopen door het te laat opsturen van het aanvraagformulier, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat appelante deze stelling niet met bewijzen heeft gestaafd. Met betrekking tot het beroep van appellante op de zinsnede “over verstreken maanden heb je geen recht op een tegemoetkoming” in de folder Tegemoetkoming Scholieren 2008 -2009 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, hoewel deze zinsnede niet aansluit op de wetsbepalingen, daarmee niet is gegeven dat appellante wel aanspraak zou maken op een tegemoetkoming over de maand waarin de aanvraag is ingediend. Dat staat er niet.
2.3. Ook het beroep op de hardheidsclausule heeft de voorzieningenrechter niet gehonoreerd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich beroepen op het vertrouwensbeginsel en de hardheidsclausule. Met betrekking tot haar beroep op het vertrouwensbeginsel heeft zij gewezen op de hiervoor vermelde folder en heeft zij herhaald haar stelling dat een medewerkster van de IB-Groep haar moeder heeft toegezegd dat bij een aanvraag in juli 2008 over deze maand nog een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
4.1. De Raad is van oordeel dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Haar stelling dat er van de kant van de IB-groep een toezegging zou zijn gedaan over haar aanspraak over juli 2008, heeft zij ook in hoger beroep niet met bewijzen gestaafd. Met betrekking tot het gestelde in de folder kan de Raad zich verenigen met hetgeen de voorzieningenrechter daarover heeft overwogen. In de folder staat niet expliciet vermeld dat er recht op een tegemoetkoming bestaat over een lopende maand.
4.2. Met betrekking tot het beroep op de hardheidsclausule overweegt de Raad dat artikel 11.4 van de Wtos niet in het leven is geroepen om af te wijken van situaties, waarin de wetgever uitdrukkelijk heeft voorzien.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.
JL