[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 oktober 2007, 07/1043 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 mei 2009
Namens appellante heeft H. Yurdusen, werkzaam bij Ferman Juridisch Advies te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door H. Yurdusen. Voor het Uwv is verschenen J. Van Dalfsen.
1.1. Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 20 oktober 2004 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 10 februari 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2004 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 11 november 2005 heeft de rechtbank met beslissingen over de proceskosten en het griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 10 februari 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verstaan dat het Uwv opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak.
1.4. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank - gelet op onder meer de omstandigheid dat appellante ten tijde van het besluit van 19 augustus 2004 (weer) onder psychiatrische behandeling was en haar behandelend psychiater Kaya ernstige twijfels heeft met betrekking tot het vermogen van eiseres tot het verrichten van arbeid – geoordeeld dat het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts had gelegen om zich met een gerichte vraagstelling te wenden tot deze psychiater ten einde meer inzicht te verkrijgen in (de onderbouwing van) zijn visie inzake de voor appellante geldende beperkingen, dan wel een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te gelasten.
1.5. Met betrekking tot de arbeidskundige kant heeft de rechtbank overwogen dat uit de berichtgeving aan de huisarts blijkt dat sprake zou zijn van een analfabetische vrouw met beneden gemiddelde intelligentie. Het arbeidsdeskundig rapport van 20 juli 2004 meldt dat appellante lager onderwijs in Turkije heeft genoten, doch meldt niets omtrent de resultaten daarvan. Het rapport van 9 februari 2005 meldt niets terzake. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de bezwaararbeidsdeskundige gelegen om te verifiëren in hoeverre nu wel of niet sprake is van analfabetisme en om zo nodig te onderbouwen waarom (desondanks) de geduide functies uitgeoefend zouden moeten kunnen worden.
1.6. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft een bezwaarverzekeringsarts inlichtingen ingewonnen bij de psychiater Kaya. Vervolgens heeft op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts de psychiater dr. L. Timmerman appellante onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 4 augustus 2006. Na onderzoek van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 18 september 2006 de aan het besluit van 19 augustus 2004 ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst aangepast. Een bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 24 oktober 2006 geconcludeerd dat van de oorspronkelijk aan appellante voorgehouden functies er slechts twee functies resteren waarbij geen enkele kennis van de Nederlandse taal is vereist. Rekening houdend met het inmiddels op appellante van toepassing zijnde, aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft deze bezwaararbeidsdeskundige naast deze twee functies nog twee voor appellante passend geachte functies gevonden. Hij heeft het Uwv geadviseerd de uitkering van appellante per een toekomende datum in te trekken.
1.7. Bij brief van 27 oktober 2006 is de gemachtigde van appellante geïnformeerd over het voornemen van het Uwv om de uitkering niet per 20 oktober 2004 in te trekken, maar per 28 december 2008. Daarbij is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld bezwaren in te brengen, van welke gelegenheid ook is gebruik gemaakt. Vervolgens zijn appellante en haar gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Het Uwv heeft echter verzuimd het rapport van de psychiater Timmerman de gemachtigde van appellante te doen toekomen.
1.8. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het Uwv beslissend op het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2004 de WAO-uitkering van appellante vanaf 20 oktober 2004 ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en deze uitkering met ingang van 28 december 2006 ingetrokken.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 22 mei 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank aan de omstandigheid dat appelante niet voorafgaande aan dit besluit in het bezit is gesteld van het rapport van Timmerman geen gevolgen verbonden, nu zij in beroep hiervan alsnog kennis heeft kunnen nemen en daarop heeft kunnen reageren. De enkele stelling van appellante dat er sprake is geweest van een primitief en kort onderzoek door Timmerman, heeft de rechtbank onvoldoende geacht om te oordelen dat dit onderzoek onzorgvuldig is geweest.
2.2. Voorts heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van 22 mei 2007 niet voor onjuist gehouden. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank nog gewezen op artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
3.1. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd overweegt de Raad allereerst dat het besluit van 22 mei 2007 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 11 november 2005. Het Uwv was gehouden met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv op juiste wijze uitvoering gegeven aan deze uitspraak.
3.2. Met betrekking tot het verzuim van het Uwv om appellante, dan wel haar gemachtigde het rapport van Timmerman niet voorafgaande aan het besluit van 22 mei 2007 toe te zenden, volgt de Raad de rechtbank. Appellante heeft - zeker in hoger beroep - ruimschoots de gelegenheid gehad hierop te reageren. Ook heeft zij ruimschoots de gelegenheid geacht haar behandelend psychiater om een reactie te vragen. Een reactie van deze psychiater is evenwel uitgebleven.
3.3. Als reactie op het rapport van Timmerman heeft appellante, gelijk zij in eerste aanleg heeft gedaan, enkel de stelling betrokken dat het onderzoek uiterst summier is geweest. Naar haar stelling heeft het onderzoek niet meer dan tien minuten in beslag genomen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat, nu deze stelling niet met bewijzen is gestaafd, zulks onvoldoende is om het onderzoek van Timmerman als onzorgvuldig aan te merken en in het verlengde daarvan te oordelen dat het Uwv niet op zijn rapport had mogen afgaan. Omtrent de duur van het onderzoek had appellante de tolk die haar vergezelde, kunnen vragen daarover een verklaring af te leggen. Appellante heeft dit nagelaten.
3.4. Nu de Raad zich ook voor het overige kan verenigen met hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft overwogen, dient deze uitspraak te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.