ECLI:NL:CRVB:2009:BI6030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5453 WWB + 07-5454 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na verzuim van appellanten om informatie te verstrekken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hadden toestemming gevraagd voor een verblijf in Marokko van 4 oktober tot en met 31 oktober 2006. Echter, na een melding dat zij mogelijk eerder naar het buitenland waren vertrokken, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn geprobeerd hen te bereiken via een huisbezoek op 25 september 2006. Appellanten waren niet thuis en er werd een uitnodiging voor een gesprek op 26 september 2006 achtergelaten. Appellanten zijn echter niet verschenen op dit gesprek, wat leidde tot opschorting van hun recht op bijstand per 26 september 2006.

Het College heeft appellanten de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar ook op een tweede uitnodiging voor een gesprek op 2 oktober 2006 zijn zij niet verschenen. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering. De rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van appellanten tegen de beslissing van het College ongegrond, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten verwijtbaar hebben verzuimd om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad stelt vast dat appellanten niet zijn verschenen op de uitnodigingen en dat zij geen geldige redenen hebben aangevoerd voor hun afwezigheid. De Raad bevestigt dat het College bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, aangezien aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan. Het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

07/5453 WWB
07/5454 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 augustus 2007, 07/136 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: College).
Datum uitspraak: 19 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Weijsenfeld. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.B. Lahnstein, werkzaam bij de gemeente Hoorn.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Op 1 september 2006 hebben zij het College verzocht om toestemming voor een verblijf in Marokko voor de periode van 4 oktober 2006 tot en met 31 oktober 2006. Bij besluit van 20 september 2006 heeft het College toestemming verleend om met behoud van uitkering gedurende deze periode naar het buitenland te gaan.
1.2. Naar aanleiding van een melding dat appellanten mogelijk per eerdere datum naar het buitenland zijn vertrokken, is door het College op 25 september 2006 getracht bij appellanten een huisbezoek af te leggen. Appellanten zijn daarbij niet aangetroffen. Bij dit huisbezoek is een brief op het adres van appellanten achtergelaten waarin zij worden uitgenodigd voor een gesprek op 26 september 2006 bij de Afdeling Werk en Bijstand. Appellanten zijn niet verschenen.
1.3. Bij besluit van 26 september 2006 heeft het College het recht op bijstand van appellanten met ingang van 26 september 2006 opgeschort op de grond dat appellanten niet de informatie hebben verstrekt die noodzakelijk is voor de voortzetting van de uitkering. Bij dat besluit heeft het College appellanten tevens in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen tijdens een gesprek op 2 oktober 2006. Het College heeft daarbij vermeld dat, indien zij hieraan geen gevolg geven, de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB zal worden beëindigd.
1.4. Bij besluit van 10 oktober 2006 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 26 september 2006 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellanten niet zijn verschenen op het gesprek van 2 oktober 2006 en aldus geen gebruik hebben gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid het verzuim te herstellen.
1.5. Bij besluit van 12 december 2006 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 10 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 12 december 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig, of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
4.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt het hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.3. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.4. Appellanten hebben tegen het besluit tot opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dit betekent dat in het kader van het thans aan de orde zijnde besluit op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB uitsluitend ter beoordeling staat of appellanten (verwijtbaar) hebben verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
4.5.Vast staat dat appellanten geen gehoor hebben gegeven aan de uitnodiging voor een gesprek op 26 september 2006. Ook van de gegeven mogelijkheid om het verzuim te herstellen door alsnog te verschijnen op 2 oktober 2006 hebben appellanten geen gebruik gemaakt. De Raad is niet gebleken dat dit verzuim appellanten niet valt aan te rekenen. De voor 26 september 2006 en 2 oktober 2006 geplande gesprekken, waarvoor appellanten waren uitgenodigd, waren erop gericht om vast te stellen of appellanten al dan niet per eerdere datum dan 4 oktober 2006 naar het buitenland waren vertrokken. Het was dan ook van belang dat appellanten in persoon op de betreffende afspraken zouden verschijnen. De Raad verwerpt de stelling van appellanten dat er geen sprake is van verwijtbaar verzuim, nu een broer van appellant op 26 september 2006 telefonisch en een andere broer op 2 oktober 2006 in persoon heeft meegedeeld dat appellanten niet in staat waren te verschijnen in verband met hun verblijf in Utrecht. Naar het oordeel van de Raad hebben appellanten evenmin aannemelijk gemaakt dat psychische beperkingen een beletsel vormden om persoonlijk op de afspraken te verschijnen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was tot intrekking van bijstand met ingang van 26 september 2006. De Raad ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
IJ