ECLI:NL:CRVB:2009:BI6017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5337 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die op 19 juli 2006 in dienst trad als kantinemedewerkster, meldde zich dezelfde dag ziek vanwege psychische klachten. Na een korte opname in een instelling, werd haar dienstverband tijdens de proeftijd beëindigd. Het Uwv kende haar ziekengeld toe vanaf 26 juli 2006, maar weigerde dit met ingang van 4 oktober 2006. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond, stellende dat zij bij aanvang van de verzekering al ongeschikt was om te werken.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarbij werd opgemerkt dat appellante al voor de aanvang van haar dienstverband antidepressiva had voorgeschreven gekregen. In hoger beroep stelde appellante dat zij het eens was met de eerdere beoordelingen, maar dat zij het hoger beroep had ingesteld om haar rechtspositie te waarborgen in een andere procedure die gelijktijdig liep. De Raad voor de Rechtspraak concludeerde dat appellante niet inhoudelijk van mening verschilde van het Uwv over haar ziekte bij aanvang van de verzekering en dat er geen gronden waren voor vernietiging van de eerdere uitspraak. Het hoger beroep werd dan ook afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing bevestigden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 19 mei 2009, na een zitting op 24 maart 2009, waar appellante en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.

Uitspraak

07/5337 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 augustus 2007, 07/922 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Weijsenfeld.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante is op 19 juli 2006 in dienst getreden bij [naam werkgever] in de functie van kantinemedewerkster. Appellante heeft zich op diezelfde dag ziek gemeld vanwege psychische klachten. Appellante is in verband met deze klachten opgenomen geweest in de periode van 20 juli 2006 tot en met 3 augustus 2006. Met ingang van 27 juli 2006 is het dienstverband van appellante tijdens haar proeftijd beëindigd.
1.2. Bij besluit van 30 augustus 2006 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 26 juli 2006 ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 2 november 2006 heeft het Uwv vervolgens geweigerd om appellante met ingang van 4 oktober ziekengeld ingevolge de ZW toe te kennen.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 januari 2007 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante bij aanvang van de verzekering op 19 juli 2006 al ongeschikt was tot werken. Subsidiair heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de gezondheidssituatie van appellante bij aanvang van de verzekering het intreden van ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op het gegeven dat appellante al op 13 juli 2006 en op 14 juli 2006 antidepressiva voorgeschreven heeft gekregen door haar huisarts, respectievelijk de GGZ Dijk en Duin, op goede gronden is aangenomen dat de ongeschiktheid tot werken al bestond bij aanvang van de verzekering.
3.1. Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de beoordeling door rechtbank en het Uwv door haar kan worden gevolgd. Ook zij is van mening dat zij reeds bij aanvang van de werkzaamheden niet in staat was tot werken. Het hoger beroep tegen onderhavige bestreden beslissing is alleen ingesteld omdat tegelijk met onderhavige procedure hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2007, waarin geoordeeld is over het besluit van het College van burgemeester en wethouders van Heemskerk tot het opleggen van een korting op de bijstandsuitkering van appellante van 100% gedurende een maand in verband met het weigeren van een aangeboden baan. Het instellen van beide hoger beroepen is geschied om de rechtspositie van appellante in beide procedures zo goed mogelijk veilig te stellen.
3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt op basis van de namens appellante ingediende gronden vast dat zij niet inhoudelijk van mening verschilt met het Uwv over het bestaan van haar ziekte bij aanvang van de verzekering. Evenmin heeft zij aangegeven op welke gronden de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking zou komen. Het hoger beroep kan dan ook niet slagen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Badermann.
RB