[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2008, 06/955 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft het Uwv een rapport overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 16 mei 2008. Nadien heeft het Uwv rapporten van Hulst van 13 januari 2009 en 30 maart 2009 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Stam voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
1.1. Appellante, geboren [in] 1980, heeft sinds haar 13e jaar klachten van spierpijnen en vermoeidheid. Daarnaast heeft zij astmaklachten.
1.2. Met ingang van 10 december 2000 is appellante in verband met deze klachten een uitkering toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling is appellante onderzocht door twee verzekeringsartsen. Verzekeringsarts R.E. van der Graaf heeft appellante op 6 juni 2005 onderzocht en in haar rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat appellante geschikt is voor afwisselende, fysiek lichte, werkzaamheden voor 20 uur per week. Vervolgens heeft verzekeringsarts E. Verweij appellante op 27 juni 2005 onderzocht. Verweij heeft in haar rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat appellante in volledig passend werk, waarbij rekening wordt gehouden met fysieke en psychische beperkingen, in staat is om 30 uur per week te werken. Verweij heeft deze beperkingen weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 juli 2005. Blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige R. van der Worm van 9 augustus 2005 is de staf-verzekeringsarts akkoord gegaan met de beoordeling van Verweij. Bij het arbeidskundig onderzoek van Van der Worm werd na functieduiding vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 16,02% bedroeg. Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 10 oktober 2005 ingetrokken.
1.4. In de bezwarenprocedure heeft appellante brieven overgelegd van revalidatiecentrum Het Roessingh van 4 november 2005, fysiotherapeut R.J. Kenbeek van 8 november 2005 en huisarts N.O. Baden van 7 november 2005. De bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman die appellante heeft gezien tijdens de hoorzitting, concludeerde op grond van de beschikbare medische gegevens in zijn rapport van 17 november 2005 dat er geen reden is om de FML aan te scherpen. De bezwaararbeidsdeskundige P.J.G.A. Pols Paardekooper heeft de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en in zijn rapport van 16 december 2005 geconcludeerd dat er onvoldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Na een selectie van nieuwe functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op 21%. Bij besluit van 3 februari 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, appellante per 10 oktober 2005 onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht en haar Wajong-uitkering met ingang van 23 februari 2006 ingetrokken.
2.1. In de beroepsprocedure tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank reumatoloog A.J.G. Swaak benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. In het rapport van dit onderzoek van 6 maart 2007 heeft de deskundige aangegeven dat er wel een zekere slapheid van het bewegingsapparaat is, maar dat er geen objectief vast te stellen organische afwijking bestaat. Reumatoloog Swaak heeft daarbij geconcludeerd dat hij kan instemmen met het standpunt van het Uwv dat appellante op 10 oktober 2005 in staat is om 30 uur per week te werken.
2.2.1. Van de zijde van het Uwv is tijdens de beroepsprocedure een nieuwe beslissing op bezwaar overgelegd van 8 juni 2007 (hierna: bestreden besluit 2), waarin het besluit van 3 februari 2006 over de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd in die zin dat de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 23 februari 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarbij is door het Uwv een nader rapport van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 16 mei 2007, een aangepaste FML van dezelfde datum alsmede een rapport van bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes van 6 juni 2007 overgelegd. In de FML van 16 mei 2007 zijn door de bezwaarverzekeringsarts een aantal toelichtingen verwijderd en zogenaamde ‘verborgen’ beperkingen gewijzigd in herkenbare beperkingen. Op grond van de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML is door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport geconcludeerd dat de geduide functies onveranderd passend zijn, maar dat na maximering van het mediane uurloon van de aan de schatting ten grondslag liggende functies op het maatmanloon het verlies aan verdienvermogen wordt berekend op 34%.
2.2.2. In een nader rapport van 17 december 2007 heeft Swaak vermeld dat zijn rapport ook ziet op de situatie per 23 februari 2006.
2.3. De rechtbank heeft, gelet op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellante geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 wegens een gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard. Het bestreden besluit 2 is vernietigd omdat het niet voldoet aan de motiveringseisen die ingevolge de vaste jurisprudentie van de Raad aan het besluit gesteld moeten worden. Hierbij is tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe – kort gezegd – overwogen dat het bestreden besluit 2 is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag en dat de arbeidskundige grondslag, nu deze in beroep alsnog is voorzien van een voldoende toelichting in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 juni 2007, eveneens de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank heeft het Uwv voorts veroordeeld in de proceskosten van appellante en bepaald dat het griffierecht dient te worden vergoed.
3. In hoger beroep heeft appellante haar reeds in de bezwaar- en beroepsprocedure ingenomen standpunt herhaald, namelijk dat zij meer beperkt is en dat een urenbeperking van 20 uur per week moet worden aangenomen. Appellante kan zich niet verenigen met het standpunt van de deskundige en is van mening dat haar beperkingen wel zijn te objectiveren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven overgelegd van reumatoloog M.R. Kok van 3 september 2008 en orthopedisch chirurg J.A.M. Bramer van 16 maart 2009.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad is van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van dat uitgangspunt af te wijken. De Raad acht het door Swaak verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig. Swaak heeft appellante onderzocht en heeft voorts kennis genomen van de in het dossier aanwezige medische informatie. In de door appellante in beroep en in hoger beroep overgelegde medische gegevens, waaronder informatie van de reumatoloog en de orthopedisch chirurg, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de deskundige. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 13 januari 2009 en 30 maart 2009 gemotiveerd heeft aangegeven dat de door appellante overgelegde medische informatie geen reden vormt om het medisch oordeel te wijzigen. De Raad heeft geen aanleiding gezien deze motiveringen onjuist te achten. De enkele stelling van appellante dat sprake is van een eenduidig en consistent beeld van haar klachten, vormt voor de Raad onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.2. Ten aanzien van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat met het nadere rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 juni 2007 voldoende is toegelicht dat de functies voor appellante geschikt zijn.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.