ECLI:NL:CRVB:2009:BI4470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als grondwerker werkte, viel op 5 april 2004 uit wegens rugklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, concludeerde de verzekeringsarts W.C.A. Schaaphok op 1 februari 2006 dat appellant beperkingen had, maar dat hij nog in staat was om andere functies te vervullen. De arbeidsdeskundige R. Veenstra kwam tot de conclusie dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor vijf andere functies, wat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
Appellant ging in bezwaar en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De rechtbank Groningen vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw de geschiktheid van de functies betwistte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellant en dat het Uwv de beperkingen niet had onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de geschiktheid van de functies voldoende was gemotiveerd.
De Raad concludeerde dat de functies van meteropnemer, chauffeur distributie en portier/toezichthouder niet in strijd waren met de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de geschiktheid van deze functies te weerleggen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier A.C.A. Wit, op 14 mei 2009.