[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 oktober 2007, 07/573 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 mei 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Baptiste, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 8 september 2006 heeft het College het recht op bijstand van appellant opgeschort met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan een oproep om op 8 september 2006 om 9.00 uur te verschijnen voor een gesprek met M. Michiels.
Daarbij is tevens aangegeven dat hij in de gelegenheid wordt gesteld het verzuim te herstellen en dat hij zich thans op 15 september 2006 om 14.00 uur bij genoemde consulent dient te melden. Toen hij ook geen gevolg gaf aan die oproep heeft het College de bijstand van appellant bij besluit van 18 september 2006 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 8 september 2006. Met ingang van 4 oktober 2006, zo begrijpt de Raad, is appellant weer een bijstandsuitkering toegekend.
1.2. Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het College de tegen de besluiten van 8 en 18 september 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 9 maart 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het besluit tot intrekking van de bijstand met ingang van 8 september 2006 berust op de toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in samenhang met het eerste en tweede lid van dat artikel. Voor de tekst van die bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad stelt vast dat het gesprek op 8 september 2006 waarvoor appellant op 4 september 2006 is uitgenodigd plaatsvond in het kader van een onderzoek naar zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt, meer in het bijzonder met betrekking tot zijn deelname aan het project “Direct Werk” bij de Felua-Groep Interstap BV. Dat geldt ook voor het gesprek op 15 september 2006 waarvoor hij bij brief van 8 september 2006 is uitgenodigd nadat hij op die dag niet was verschenen.
4.3. Voor appellant gold ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naar het oordeel van de Raad moet het niet verschijnen op de oproepen voor een gesprek met de consulent Michiels op 8 en 15 september 2006 worden aangemerkt als het niet voldoen aan de hiervoor vermelde, van rechtswege geldende verplichting. Bij verwijtbare niet-nakoming van deze verplichting is het College ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB in samenhang met toepasselijke bepalingen van de geldende Afstemmingsverordening gehouden tot verlaging van de bijstand.
4.4. De Raad heeft in de brieven van 4 en 8 september 2006 geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het geplande gesprek met appellant voor 8 en 15 september 2006 (mede) was gericht op het verstrekken van gegevens of bewijsstukken dan wel het anderszins verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB. Het niet komen opdagen van appellant kan derhalve niet worden aangemerkt als een verzuim in de zin van dat artikel.
4.5. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen brengt de Raad tot het oordeel dat het College niet bevoegd was het recht op bijstand met ingang van 8 september 2006 op te schorten en evenmin de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB per diezelfde datum in te trekken.
4.6. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 9 maart 2007 vernietigen.
De Raad acht het tevens aangewezen met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de primaire besluiten van 8 en 18 september 2006 te herroepen, omdat deze besluiten op dezelfde onjuist gebleken grondslag berusten.
4.7. Met het oog op een finale geschillenbeslechting overweegt de Raad voorts het volgende. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is voor de Raad voldoende komen vast te staan dat het geen doorgang vinden van de gesprekken op voormelde data met M. Michiels aan appellant was te wijten. Dat berichten van appellant dat hij op de betreffende dagen verhinderd was te verschijnen het College tot tweemaal toe te laat hebben bereikt, moet gelet op het tijdstip en de wijze waarop appellant het College daarvan in kennis heeft gesteld, voor zijn rekening worden gelaten. De Raad laat dan nog daar dat de opgegeven reden bevreemdt in het licht van het gegeven dat appellant toen kennelijk niet elders met vakantie was en op dezelfde data (op andere tijden) wel is verschenen voor arbeidsmedisch onderzoek bij Ausems en Kerkvliet.
4.8. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van het College ter zitting, onder aanhaling van de betreffende bepaling uit de Afstemmingsverordening, verklaard dat de gedraging van appellant als zijnde van de derde categorie tot een verlaging van de bijstand van 20% gedurende een maand zou hebben geleid. De Raad ziet hierin aanleiding, nu van het ontbreken van elke verwijtbaarheid en de aanwezigheid van een dringende reden niet is gebleken, ook in dit opzicht zelf in de zaak te voorzien met dien verstande dat de bijstand van appellant met ingang van 8 september 2006 met 20 % wordt verlaagd voor de duur van een maand.
5. De Raad ziet, tot slot, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 9 maart 2007;
Herroept de besluiten van 8 en 18 september 2006;
Bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 8 september 2006 wordt verlaagd met 20% voor de duur van een maand;
Bepaalt dat de gemeente Apeldoorn aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R.H.M. Roelofs en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.