ECLI:NL:CRVB:2009:BI4167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1885 WUV + 08/1886 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van werknemer die huishoudelijke hulp verzorgde en vakantiegeldvergoeding

In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen besluiten van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, genomen op 13 december 2007, met betrekking tot de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De appellanten, die in Israël wonen, ontvingen eerder een vergoeding voor huishoudelijke hulp, maar hebben een declaratie ingediend voor een ontslaguitkering en vakantiegeld voor de werknemer die deze hulp verleende. De verweerster heeft de ontslaguitkering goedgekeurd, maar het vakantiegeld niet, omdat dit zou leiden tot overschrijding van het maximum uurtarief voor huishoudelijke hulp.

Tijdens de zitting op 26 maart 2009 zijn de appellanten niet verschenen, terwijl de verweerster vertegenwoordigd was door J.J.G.A. Theelen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten een wettelijk recht op vakantiegeld in Israël claimen, maar de verweerster heeft toegelicht dat alleen bepaalde kosten boven het maximum uurtarief vergoed worden. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een uitzondering op de regels rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat de besluiten van de verweerster in stand blijven en dat de beroepen ongegrond zijn. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 7 mei 2009 door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

08/1885 WUV
08/1886 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellanten], Israël (hierna: appellanten),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen besluiten van verweerster van 13 december 2007, met kenmerk respectievelijk BZ 47170, JZ/C85/2007, en BZ 47174, JZ/C85/2007, (hierna: bestreden besluiten), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellanten zijn daar niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan ieder van de appellanten is in het verleden op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding voor 4 uur huishoudelijke hulp per week toegekend. Deze vergoeding wordt berekend naar het in Israël geldende maximale uurtarief van laatstelijk NIS 35,-. In verband met het ontslag van de werknemer die deze hulp verzorgde hebben appellanten bij verweerster een declaratie ingediend betreffende een aan deze werknemer te betalen ontslaguitkering (pitzuim of severance pay) alsmede te betalen vakantiegeld (dmei havra’a of convalescence pay). Bij betalingsbeschikkingen van 1 mei 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, heeft verweerster wel de onslaguitkering voor vergoeding in aanmerking gebracht maar niet het vakantiegeld. Wat dit laatste betreft is overwogen dat vergoeding zou betekenen dat het maximum uurtarief voor huishoudelijke hulp zou worden overschreden.
1.2. In bezwaar en beroep hebben appellanten betoogd dat werknemers in Israël een wettelijk recht hebben op vakantiegeld zodat de ingediende declaratie ook in dit opzicht op goede gronden berust.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Namens verweerster is bij verweerschriften en ter zitting, onder verwijzing naar hierover gehanteerde richtlijnen, nader toegelicht dat alleen premies sociale verzekering en belasting (loonheffing) die de betrokkene als werkgever verschuldigd is alsmede de in Israël verschuldigde severance pay boven het vastgestelde maximum uurtarief vergoed worden. Andere extra kosten, zoals vakantiegeld, worden geacht te kunnen worden betaald uit het maximum uurtarief, dat in Israël voor 2007 is gesteld op NIS 35,- terwijl het minimumuurloon in Israël toen NIS 19,95 bedroeg. Ook in Nederland is, aldus verweerster, bij de vergoeding van huishoudelijke hulp op grond van de Wet het vakantiegeld inbegrepen in het vastgestelde uurtarief.
2.2. Gelet op deze nadere toelichting, aan de feitelijke juistheid waarvan de Raad geen reden heeft tot twijfel, acht de Raad de handelwijze van verweerster niet in strijd met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wet. De Raad is op grond van hetgeen door appellanten is gesteld niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerster ertoe hadden moeten brengen om in hun geval een uitzondering te maken.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden en de ingestelde beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD