ECLI:NL:CRVB:2009:BI4145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3637 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 wegens gebrek aan blijvende invaliditeit

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dit besluit, genomen op 6 juni 2008, weigerde appellant een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). De Raadskamer erkende wel dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld, maar stelde vast dat er geen sprake was van blijvende invaliditeit als gevolg van dit geweld. Appellant had gezondheidsklachten die hij toeschreef aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode, maar de Raad oordeelde dat er geen verband was tussen deze klachten en het oorlogsgeweld.

Tijdens de zitting op 26 maart 2009 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door J.J.G.A. Theelen. De Raad overwoog dat de psychische klachten van appellant voortkwamen uit identiteitsproblematiek en niet uit de oorlogservaringen. Dit standpunt werd ondersteund door medische adviezen van geneeskundig adviseurs en informatie van appellants huisarts. De Raad vond geen medische stukken die het standpunt van verweerster konden weerleggen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het beroep van appellant ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten toe te kennen. De uitspraak werd gedaan op 7 mei 2009 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met I. Mos als griffier.

Uitspraak

08/3637 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen verweersters besluit van 6 juni 2008, kenmerk BZ 8288, JZ/B70/2008 waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Aldaar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren [in] 1945 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in mei 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om op grond van de Wet in aanmerking te komen voor onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daarop volgende zogenoemde Bersiap-periode.
1.2. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerster erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, te weten zijn internering in kamp Kledjo te Soerakarta tijdens de Bersiap-periode, maar heeft overigens de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij niet voldoet aan het op grond van de Wet geldende vereiste dat sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Dit standpunt heeft verweerster na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daarbij is in het bijzonder overwogen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten geen verband houden met het oorlogsgeweld.
2. Appellant heeft in beroep naar voren gebracht van opvatting te zijn dat er bij hem wel degelijk sprake is van met de oorlogservaringen samenhangende psychische invaliditeit.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Naar uit de stukken blijkt, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat de bij appellant aanwezige psychische klachten berusten op identiteitsproblematiek met angstige en depressieve stemmingen en zijn voortgekomen uit het niet kunnen accepteren wie hij is door hemzelf en zijn omgeving vanwege zijn afkomst. Dit standpunt van verweerster is in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs, die berusten op medisch onderzoek bij appellant verricht door de arts A.P. Stolk, alsmede op informatie verkregen van appellants huisarts J.H.N. Leloup.
3.2. De Raad heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten kunnen vinden om dit standpunt van verweerster voor onjuist te houden. Van de zijde van appellant zijn ook geen medische stukken in geding gebracht, die aanleiding geven te veronderstellen dat een verband tussen appellants psychische klachten en zijn voor de Wet in aanmerking te nemen oorlogservaringen wel aanwezig zou zijn.
3.3. De door appellant geschetste problemen die hij vanaf zijn geboorte heeft onder-vonden hebben met het door hemzelf meegemaakte en voor de Wet als calamiteit geaccepteerde verblijf in kamp Kledjo tijdens de Bersiap-periode niet te maken en kunnen derhalve bij beoordeling van zijn mogelijke aanspraken op grond van de Wet geen rol spelen.
4. Het beroep van appellant moet dus ongegrond verklaard worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD