ECLI:NL:CRVB:2009:BI4086

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5980 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en proceskostenvergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering had aangevraagd na een ziekmelding wegens psychische klachten en een schedeltrauma. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv in eerste instantie vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv zijn beperkingen niet correct had vastgesteld en dat er verborgen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aanwezig waren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geduide functies medisch passend waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een psychiatrisch toestandsbeeld. Wel oordeelde de Raad dat de rechtbank ten onrechte niet had beslist op het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot betaling van de kosten van de door hem geraadpleegde deskundige. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak in dat opzicht en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van deze kosten, evenals de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische klachten en de verplichting van het Uwv om kosten te vergoeden die door de appellant zijn gemaakt in verband met deskundigenonderzoek.

Uitspraak

07/5980 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 september 2007, 06/948
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en zijn stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Voor appellant is verschenen mr. S.T. Dieters, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1969, is in loondienst werkzaam geweest bij een uitzendbureau. Op 5 januari 2004 heeft appellant, die op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Op 1 april 2005 is appellant in Turkije mishandeld, tengevolge waarvan hij een schedeltrauma heeft opgelopen. Op 21 oktober 2005 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 20 december 2005 heeft het Uwv appellant per 2 januari 2006 het recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA ontzegd, onder de overweging dat appellant per laatstgenoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is genomen na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 16 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op onderzoeken door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige.
2. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van dat besluit heeft zij heeft vastgesteld dat het Uwv ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de appellant voorgehouden functies niet heeft voorzien van een deugdelijke toelichting, zoals bedoeld in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.m. LJN AR4717) en 6 april 2007 (LJN BA2860). Derhalve heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Aangezien het Uwv hangende het beroep bij de rechtbank alsnog een adequate toelichting op de geduide functies heeft gegeven en de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gezien de geselecteerde functies niet geschikt te achten voor appellant, heeft de rechtbank beslist dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voorts heeft zij beslissingen gegeven over de vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar het bij de rechtbank overgelegde rapport van de medisch adviseur D.J. Schakel, aangevoerd dat het Uwv bij hem ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen met betrekking tot zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Tevens is aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) verborgen beperkingen voorkomen. Daarom bestrijdt appellant dat hij de geduide functies kan vervullen. Tenslotte is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de kosten verbonden aan het inschakelen van Schakel door het Uwv vergoed dienden te worden.
4. De Raad, oordelend over de gronden die tegen de aangevallen uitspraak zijn aangevoerd, overweegt als volgt.
4.1. Die gronden, voor zover betrekking hebbend op de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zijn in de kern gelijk aan die welke hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht.
4.2. Daaromtrent heeft de rechtbank vastgesteld dat de zogenoemde primaire verzekeringsarts zijn rapport heeft gebaseerd op eigen onderzoek en dossierstudie en dat de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting aanwezig is geweest en zijn rapport heeft gebaseerd op dossierstudie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 april 2006 overwogen dat de primaire verzekeringsarts bij onderzoek op lichamelijk en psychisch vlak bij appellant geen bijzondere afwijkingen heeft kunnen vaststellen, met uitzondering van een litteken op het achterhoofd. Uit informatie van de behandelend sector zijn volgens de bezwaarverzekeringsarts geen afwijkingen te objectiveren. Van een opvallende bewegingsbeperking is geen sprake, aldus de rechtbank. Naar aanleiding van het rapport van Schakel heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 31 mei 2007 aanvullend overwogen dat de primaire verzekeringsarts – anders dan Schakel – niet heeft vastgesteld dat er ten tijde van de datum in geding sprake was van een sombere stemming en een matig modulerend affect, terwijl de primaire verzekeringsarts wel degelijk aandacht heeft besteed aan de psychische gesteldheid van betrokkene. Uit de beschrijving van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts met betrekking tot de psyche van appellant volgt dat er in het geheel geen aanwijzingen bestonden voor de aanwezigheid van een psychiatrisch toestandsbeeld. Ook de bezwaarverzekeringsarts zijn in dat verband geen bijzonderheden opgevallen. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts kan uit de door Schakel genoemde sombere stemming en het matig modulerend affect bovendien niet zonder meer worden geconcludeerd dat er sprake is bij appellant van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of een angststoornis. Gelet op die overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts heeft de rechtbank in het rapport van Schakel onvoldoende aanknopingspunten gevonden om de eindconclusie van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in twijfel te trekken. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat de door appellant ervaren medische klachten in onvoldoende mate zijn onderkend, noch dat het Uwv bij het vaststellen van de beperkingen en mogelijkheden van appellant onvoldoende rekening heeft gehouden met de door appellant ervaren medische klachten. Daarbij heeft de rechtbank nog opgemerkt dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend sector van appellant uitdrukkelijk in zijn beoordeling heeft betrokken.
4.3. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en maakte die overwegingen tot de zijne. In hoger beroep heeft appellant een brief van de arts R.R. Sital overgelegd, gedateerd 11 april 2007. Deze arts stelt dat de klachten van appellant passen bij een PTSS als gevolg van fysiek geweld dat appellant in 2005 heeft doorgemaakt. Met betrekking tot dit schrijven van Sital heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellant in het verzekeringsgeneeskundige onderzoek dat geleid heeft tot het besluit van 20 december 2005 geen angstklachten of klachten die passen bij PTSS naar voren heeft gebracht. In de loop van 2006 is appellant neuropsychologisch onderzocht. Ook bij dit onderzoek werden, blijkens het rapport van Schakel, kennelijk geen aanwijzingen gevonden voor PTSS. Klachten die daarmee in verband zouden kunnen staan moeten eerst zijn gebleken na het bedoelde neuropsychologische onderzoek. Op grond hiervan heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om te veronderstellen dat op de in geding zijnde datum sprake zou zijn geweest van PTSS. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in dit oordeel over de brief van Sital. Dit betekent dat diens brief de Raad niet tot een ander oordeel heeft gebracht. Voorts stelt de Raad vast dat in de FML geen zogenoemde verborgen beperkingen voorkomen. Nu naar het oordeel van de Raad de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geduide functies als in medische zin passend voor appellant zijn aan te merken, slagen de gronden van appellant tegen de aangevallen uitspraak in zoverre niet.
4.4. Terecht heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek het Uwv te veroordelen tot betalen van de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met het onderzoek van Schakel, zijnde een door appellant geraadpleegde deskundige. In zoverre moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank had horen te doen, het Uwv alsnog veroordelen tot vergoeding van de bedoelde kosten, tot een bedrag van € 75,--.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- wegens kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet is veroordeeld in de proceskosten voor zover betrekking hebbend op de inschakeling van de in 4.4 bedoelde deskundige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in die proceskosten in eerste aanleg tot een bedrag van € 75,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR