ECLI:NL:CRVB:2009:BI3929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4044 WAO + 08/6847 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na medisch advies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1999 een uitkering ontvangt vanwege psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen van appellante heeft aangepast op basis van een rapport van de ingeschakelde psychiater, prof. dr. W. Van Tilburg. Dit rapport leidde tot een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die nu op 35 tot 45% is vastgesteld.

De Raad vernietigt het eerdere besluit van het Uwv van 15 september 2005, waarin de uitkering was ingetrokken, en verklaart het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond. De Raad stelt vast dat de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv onterecht heeft onderschreven. De Raad concludeert dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft aangetoond dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om de geduide functies uit te oefenen, zij het in een parttime variant.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft vastgesteld op 35 tot 45%. De Raad veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en kent appellante proceskosten toe voor de verleende rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische rapporten en de gevolgen daarvan voor de vaststelling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

06/4044 WAO en 08/6847 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2006, 05/2543
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft prof. dr. W. Van Tilburg van verslag en advies gediend.
Op 25 november 2008 heeft het Uwv een nader besluit op de bezwaren van appellante genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 2 april 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. B.P. Kuhn, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster en ontvangt sinds 1999 in verband met vooral psychische klachten een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 24 januari 2005 heeft het Uwv per 14 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 15 september 2005 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 15 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Het hoger beroep richt zich vooral tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het intrekkingsbesluit. Aangezien het Uwv in de visie van appellante haar beperkingen heeft onderschat, is zij ook niet in staat de geduide functies te verrichten.
3.2. Op basis van het rapport van de deskundige psychiater Van Tilburg heeft de verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen van appellante aangepast en onder meer een zogenoemde medische urenbeperking voor appellante opgenomen. De geduide functies zijn volgens de bezwaararbeidsdeskundige voor appellante nog steeds geschikt, maar omdat appellante daarmee in de parttime variant minder kan verdienen, is haar mate van arbeidsongeschiktheid toegenomen tot ongeveer 42%. Daarom heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op de bezwaren van appellante. Bij besluit van 25 november 2008 heeft het Uwv haar bezwaren gegrond verklaard, het primaire besluit van 24 januari 2005 herroepen en haar WAO-uitkering per 14 maart 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Gelet op het nadere besluit van 25 november 2008 kan het oordeel van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van 15 september 2005 juist is, niet in stand blijven. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 15 september 2005 is gegrond en dit besluit zal ook worden vernietigd.
4.2. Nu met het nieuwe besluit niet geheel aan het beroep van appellante is tegemoetgekomen, dient de Raad dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure te betrekken en te beoordelen.
4.3. Aan dit besluit ligt de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2008 ten grondslag. Hierin zijn meer en zwaardere beperkingen opgenomen dan in de FML van 30 november 2004 die ten grondslag lag aan de intrekking van de uitkering van appellante. De bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek heeft blijkens haar rapporten van 16 juli en 4 november 2008 beoogd deze nieuwe FML in te vullen overeenkomstig de visie van de deskundige Van Tilburg.
4.4. De Raad stelt vast dat beide partijen van mening zijn dat de visie van de deskundige ten aanzien van de beperkingen van appellante dient te worden gevolgd. Ook de Raad is dit van oordeel. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of dat in de laatste FML voldoende is gebeurd.
4.5. De deskundige meent dat het Uwv bij de aan het besluit van 15 september 2005 ten grondslag liggende FML te weinig rekening heeft gehouden met de chronische depressie van appellante en heeft in zijn rapport van 4 juli 2008 aangegeven dat hij aanzienlijk van mening verschilt met de verzekeringsarts, waar het betreft de aspecten die zijn opgenomen in de FML rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en met betrekking tot de ‘werktijden’.
4.6. In de rubriek persoonlijk functioneren heeft de bezwaarverzekeringsarts nu, anders dan voorheen, beperkingen opgenomen voor de aspecten concentreren, verdelen van de aandacht, aangewezen zijn op vaste bekende werkwijzen, op een voorspelbare werksituatie, op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, op werk zonder hoog handelingstempo en op werk dat niet op grote hoogtes wordt verricht. In de rubriek sociaal functioneren heeft de bezwaarverzekeringsarts op een zestal aspecten beperkingen geformuleerd en bovendien heeft zij een zogenoemde urenbeperking opgenomen, inhoudende dat appellante maximaal 6 uren per dag en 20 uren per week kan werken.
4.7. Gelet op de onderbouwing door de bezwaarverzekeringsarts van deze beperkingen, in het licht van het rapport van de deskundige, is de Raad van oordeel dat aldus op voldoende wijze is rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van appellante. Dit geldt naar het oordeel van de Raad ook voor de aanname dat appellante zich maximaal een half uur kan concentreren en voor het ontbreken van een specifieke vervoersbeperkingen. De deskundige noemt immers ook dit half uur als zijnde een bovengrens. Uit zijn rapport kan voorts niet worden afgeleid dat hij meent dat appellante in het geheel niet in staat is te werken en niet haar huis uit zou kunnen in verband met haar agorafobie.
4.8. De bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe is blijkens haar rapport van 24 november 2008 van mening dat appellante met haar nader geformuleerde mogelijkheden en beperkingen nog steeds in staat moet worden geacht de aan de oorspronkelijke schatting ten grondslag gelegde functies uit te oefenen. Daarbij is van belang dat binnen dezelfde SBC codes deze functies, zoals zij heeft aangegeven, ook in een parttime variant beschikbaar zijn. Omdat deze parttime functies alle een omvang kennen van 4 tot 4,5 uur per dag, voldoen deze functies aan de gestelde arbeidsurenbeperking van appellante en is niet van belang of deze beperking nu wordt gesteld op maximaal vier of zes uren per dag. Anders dan de gemachtigde van appellant, is de Raad van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige voldoende overtuigend is gemotiveerd, dat de functies door appellante uitgeoefend moeten kunnen worden.
4.9. Nu de genoemde functies naar het oordeel van de Raad aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd, heeft het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 maart 2005 vastgesteld op 35 tot 45%.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat het beroep van appellante tegen het besluit van 25 november 2008 ongegrond is.
6. De Raad zal het Uwv overeenkomstig het verzoek van appellante veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante verschuldigde wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995,314.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 september 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 november 2008 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering in voege als in deze uitspraak is overwogen
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009.
(get.) A.T. Kwaasteniet.
(get.) A. Wit.
JL