ECLI:NL:CRVB:2009:BI3736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 31 oktober 2007 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 4 december 2006, waarbij haar WAO-uitkering met ingang van 29 augustus 2006 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedroeg, en dat de medische situatie van appellante niet op de juiste waarde was geschat. Appellante voerde aan dat haar beperkingen als gevolg van alcoholafhankelijkheid niet waren erkend en dat er een deskundige ingeschakeld moest worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 mei 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was geweest en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De Raad concludeerde dat de belastbaarheid van appellante afdoende was vastgesteld en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Bovendien vond de Raad geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Palmboom, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2009.