ECLI:NL:CRVB:2009:BI3096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2588 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Deze aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er geen blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit kon worden vastgesteld die verband hield met het oorlogsgeweld. Appellante had in januari 2007 de aanvraag ingediend, maar het besluit van 9 oktober 2007 wees deze af, ondanks dat zij weliswaar getroffen was door oorlogsgeweld, namelijk internering in het kamp Barongan te Djokjakarta tijdens de Bersiap-periode.

De Raad voor de Rechtspraak heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit behandeld. Tijdens de zitting op 19 maart 2009 is appellante verschenen, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij werd gekeken naar de medische adviezen en de criteria die in de Wet zijn vastgesteld voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer.

De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellante, waaronder herbelevingen en nachtmerries, niet leidden tot blijvende invaliditeit zoals gedefinieerd in de Wet. De Raad heeft de door verweerster gehanteerde maatstaf aanvaard en vastgesteld dat appellante op dat moment geen beperkingen ondervond die voldeden aan de criteria voor erkenning. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 april 2009.

Uitspraak

08/2588 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 31 maart 2008, kenmerk BZ 8134, JZ/B70/2008, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2009. Appellante is verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 9 oktober 2007. Overwogen is dat appellante weliswaar getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, te weten internering in het kamp Barongan te Djokjakarta tijdens de Bersiap-periode, maar dat bij appellante geen sprake is van met het oorlogsgeweld verband houdende blijvende lichamelijke en/of psychische invaliditeit in de zin van de Wet als gevolg van dat oorlogsgeweld. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1. Op grond van artikel 2 van de Wet wordt - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 en in de naoorlogse jaren bij ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden. Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van artikel 2 van de Wet acht verweerster sprake indien een betrokkene als gevolg van de psychische klachten beperkingen heeft in minstens twee van de vier rubrieken die de American Medical Association (AMA) kent, te weten “dagelijkse activiteiten”, “sociaal functioneren”, “concentratie, doorzettingsvermogen en tempo” en “aanpassing aan stressvolle omstandigheden”. De Raad heeft in vaste rechtspraak de door verweerster gehanteerde maatstaf aanvaard.
2.2. Verweerster heeft het bestreden besluit gebaseerd op een medisch advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, inhoudende dat bij appellante sprake is van met het oorlogsgeweld verband houdende psychische klachten, te weten periodiek optredende herbelevingen en nachtmerries, die gepaard kunnen gaan met motorische onrust en fysiologische spanningsverschijnselen en vermijdingsdrang ten aanzien van oorlogsthematiek. In diagnostische zin is een lichte chronische (incomplete) posttraumatische stressstoornis aanwezig geacht, die echter thans in geen van de vier rubrieken als genoemd onder 2.1 zodanige beperkingen met zich meebrengt dat gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van dit advies deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de uit de psychische klachten van appellante voortvloeiende beperkingen zijn onderschat en de Raad is van oordeel dat op dit moment niet blijkt van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet, zoals onder 2.1. is omschreven. Dat appellante in haar leven ingrijpende gevolgen heeft ondervonden van met name het gaan stotteren hetgeen in haar opvatting het gevolg is van een traumatische ervaring tijdens de Bersiap-periode, kan hieraan niet afdoen. Voor de onderhavige aanvraag is bepalend welke beperkingen appellante thans ondervindt. Zoals appellant zelf ook heeft aangegeven, heeft zij haar stotterproblemen inmiddels grotendeels overwonnen.
3. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellant ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD