als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 mei 2008, 06/411 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 28 april 2009
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 4 december 2008 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 31 juli 2008 heeft mr. R.P.M.J. Rijppaert, wonende te Breda, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Tegen de uitspraak van de Raad van 4 december 2008 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De uitspraak van de Raad van 4 december 2008 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat, en dat appellant dit verzuim niet binnen de hem - laatstelijk - daartoe gestelde termijn heeft hersteld.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 3 juli 2008 is appellant in de gelegenheid gesteld binnen vier weken alsnog de gronden van het hoger beroep in te dienen. De gemachtigde van appellant heeft vervolgens tot vier maal toe verzocht om uitstel. Naar aanleiding van het vierde verzoek om uitstel heeft de griffier van de Raad bij aangetekend verzonden brief van 3 november 2008 aan de gemachtigde van appellant medegedeeld dat - een laatste - uitstel wordt verleend van een week, dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop deze brief is verzonden, en dat overschrijding van de termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Op 10 november 2008, de laatste dag waarop gelet op de brief van 3 november 2008 de gronden van het hoger beroep nog tijdig konden worden ingediend, heeft appellant telefonisch contact gehad met de griffie van de Raad. Ter zitting heeft appellant tot twee maal toe verklaard dat de desbetreffende medewerker van de griffie hem heeft medegedeeld dat de gronden van het hoger beroep op 11 november 2008 “binnen moeten zijn”.
Bij faxbericht van 11 november 2008 heeft de gemachtigde van appellant de gronden van het hoger beroep ingediend.
Hetgeen appellant in verzet heeft aangevoerd komt er in essentie op neer dat hij, gelet op de mededeling van de hiervoor bedoelde medewerker, erop mocht vertrouwen dat op 11 november 2008 de gronden van het hoger beroep nog tijdig konden worden ingediend.
De Raad volgt appellant hierin niet. Zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat een dergelijke mededeling inderdaad aan appellant is gedaan, heeft appellant deze -beschouwd in samenhang met de aan duidelijkheid niets te wensen over latende bewoordingen van de brief van 3 november 2008 - naar objectieve maatstaven niet mogen opvatten als een toezegging als door hem bedoeld. De mededeling houdt immers niet meer in dan dat op 10 november 2008 (dus: binnen de termijn) verzonden gronden, bij ontvangst op 11 november 2008 (dus: na het verstrijken van de termijn) niettemin toch als tijdig zouden worden aangemerkt, hetgeen in overeenstemming is met de vaste gedragslijn van de Raad terzake. De gronden van het hoger beroep zijn daarom niet tijdig ingediend.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, in het bijzonder met betrekking tot de moeizaam verlopende contacten met zijn gemachtigde en met betrekking tot zijn gezondheidstoestand, leidt de Raad niet tot het oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep desondanks achterwege dient te blijven.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 april 2009.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.