ECLI:NL:CRVB:2009:BI2186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1583 WAO + 08-1584 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A. Hoogeveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO en WW-uitkering en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 24 januari 2008, waarin het beroep tegen het besluit op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Werkloosheidswet (WW) aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 april 2009 uitspraak gedaan.

De rechtbank had het beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 augustus 2006 inzake de WAO gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het besluit op bezwaar geen ander rechtsgevolg beoogde dan reeds was vastgelegd in een eerder besluit. Daarnaast verklaarde de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 november 2006 ongegrond, waarbij de WW-uitkering aan appellante was ontzegd op de grond dat zij niet beschikbaar was voor arbeid.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet in staat was tot het verrichten van werkzaamheden in bepaalde functies en dat zij wel degelijk beschikbaar was voor arbeid. De Raad heeft echter vastgesteld dat het hoger beroepschrift geen gronden bevatte tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het WAO-besluit en dat de stelling van appellante over haar beschikbaarheid niet voldoende was onderbouwd.

De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor de vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.

Uitspraak

08/1583 WAO + 08/1584 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 24 januari 2008, 06/7891 WAO en 06/9981 WW (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 april 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv aan de Raad ter kennisneming toegezonden de stukken die betrekking hebben op het besluit van 29 augustus 2006 inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij brief van 28 juli 2008 is mr. Van Berkel voornoemd uitgenodigd de gronden van het hoger beroep te onderbouwen. Op dit verzoek is geen reactie gekomen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in deze gedingen aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de WAO en de WW en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 29 augustus 2006 inzake de WAO gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was met dit besluit geen ander rechtsgevolg beoogd dan reeds was vastgelegd in het besluit van 27 februari 2006 waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering per 21 april 2006 was ingetrokken. De rechtbank heeft daarbij tevens beslissingen gegeven omtrent de proceskosten en het griffierecht.
2.2. Voorts heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar van 5 november 2006 uitvoerig gemotiveerd ongegrond verklaard. Bij dat besluit was het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2006, waarbij appellante WW-uitkering was ontzegd per 21 april 2006 op de grond dat zij niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden, ongegrond verklaard.
3. Het oordeel van de Raad.
3.1. Namens appellante is in hoger beroep betoogd dat zij niet in staat was tot het verrichten van werkzaamheden in bepaalde functies. Daarop had het besluit op bezwaar van 29 augustus 2006, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2006 ongegrond is verklaard, betrekking. Over dat besluit op bezwaar heeft (de voorzieningen-rechter van) de rechtbank bij uitspraak van 9 november 2006 reeds beslist, zoals ook in de thans aangevallen uitspraak is vermeld. Het hoger beroepschrift bevat geen gronden tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 19 juni 2006.
3.2. Namens appellante is in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over het WW-besluit aangevoerd dat zij wel degelijk beschikbaar was.
3.3. Bij de in rubriek I genoemde brief van 28 juli 2008 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat het hoger beroepschrift geen gronden bevatte tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het WAO-besluit en dat het beroepschrift met betrekking tot het WW-besluit geen onderbouwing van de gestelde beschikbaarheid per 21 april 2006 bevatte. De Raad constateert dat een reactie achterwege is gebleven.
3.4. De Raad kan zich ten aanzien van het hoger beroep met betrekking tot de WAO-beslissing verenigen met het oordeel van de rechtbank en hetgeen de rechtbank daartoe heeft vastgesteld en overwogen. De Raad volstaat er dan ook mee om naar de aangevallen uitspraak te verwijzen.
3.5. Uit de enkele stelling van appellante ten aanzien van haar beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden, welke stelling zonder enige nadere onderbouwing is gebleven, kan de Raad niet afleiden dat het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bestreden besluit aangaande de WW-uitkering onjuist is geweest.
4.1. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.2. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009.
(get) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
BvW