ECLI:NL:CRVB:2009:BI1206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1593 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake AOW-pensioen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 29 januari 2008 het verzoek van appellant om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat hij de gevorderde kosten niet voldoende had gespecificeerd en onderbouwd. Appellant had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, maar was van mening dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) hem een te laag pensioen had toegekend. De Svb had hem met ingang van mei 2004 een AOW-pensioen van € 12,63 bruto per maand toegekend, wat slechts 2% van het volledige pensioen vertegenwoordigde, omdat appellant 49 jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW. Na bezwaar had de Svb het pensioen verhoogd naar 10% van het volledige AOW-pensioen, maar appellant was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 19 februari 2009 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat de grieven van appellant geen betrekking hadden op het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan de uitspraak ten grondslag lagen. Hierdoor kon het hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten, aangezien appellant niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van proceskostenvergoedingen en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

08/1593 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Nador, Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2008, 07/77 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 14 juli 2008 heeft de Raad appellant er op gewezen dat zijn hoger beroep - gelet op de inhoud van de aangevallen uitspraak - slechts gericht kan zijn tegen de afwijzing door de rechtbank van de door hem gevraagde proceskostenvergoeding. Hierop heeft appellant bij schrijven van 1 augustus 2008 gereageerd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 19 februari 2009, waar partijen, de Svb met kennisgeving, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 november 2005 heeft de Svb aan appellant met ingang van mei 2004 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van € 12,63 bruto per maand en het bijbehorende vakantiegeld van € 0,63 bruto per maand. Dit is 2% van het volledige AOW-pensioen, aangezien appellant 49 jaar niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 27 april 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2005 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. De Svb is alsnog tot de slotsom gekomen dat het AOW-pensioen in verband met een eerdere aanvraag van appellant dient in te gaan in januari 2004, alsmede dat appellant recht heeft op 10% van het volledige AOW-pensioen, aangezien gebleken is dat hij - afgerond - 45 jaar niet voor de AOW verzekerd is geweest.
1.3. Nadat appellant bij de rechtbank beroep had ingesteld, heeft de Svb - onder intrekking van het besluit van 27 april 2006 - op 24 juli 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarin wordt het aantal verzekerde jaren gesteld op - afgerond -
43, zodat appellant vanaf januari 2004 recht heeft op 14% van het volledige
AOW-pensioen, ofwel € 88,45 bruto per maand.
1.4. Bij brief van 20 augustus 2007 heeft appellant het door hem ingestelde beroep ingetrokken. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de kosten van uittreksels openbare registers, telegrammen en internationale telefoongesprekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen, onder de motivering dat appellant de door hem gevorderde proceskosten niet deugdelijk heeft gespecificeerd en onderbouwd met bewijsstukken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de rechtbank, omdat de Svb hem een te gering AOW-pensioen heeft toegekend. Hij zou lange perioden in Nederland hebben gewerkt. De Svb had daar meer onderzoek naar moeten doen. In brieven van 14 april 2008, 1 augustus 2008 en 9 oktober 2008 heeft hij dit standpunt herhaald.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Zoals hierboven onder 2 is vermeld, heeft de rechtbank, na de intrekking van het beroep door appellant, in de aangevallen uitspraak uitsluitend een oordeel gegeven over de proceskosten. Daarop hebben de grieven van appellant in hoger beroep geen betrekking. Appellant heeft slechts aangevoerd dat de Svb hem een te laag
AOW-pensioen heeft toegekend en wenst op dat punt een inhoudelijke beoordeling door de Raad.
4.3. De Raad stelt vast dat de grieven van appellant geen betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en daarmee in dit geding niet aan de orde kunnen komen.
4.4. Gezien het vorenstaande dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.