ECLI:NL:CRVB:2009:BI1206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake AOW-pensioen en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 29 januari 2008 het verzoek van appellant om een proceskostenvergoeding afgewezen, omdat hij de gevorderde kosten niet voldoende had gespecificeerd en onderbouwd. Appellant had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, maar was van mening dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) hem een te laag pensioen had toegekend. De Svb had hem met ingang van mei 2004 een AOW-pensioen van € 12,63 bruto per maand toegekend, wat slechts 2% van het volledige pensioen vertegenwoordigde, omdat appellant 49 jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW. Na bezwaar had de Svb het pensioen verhoogd naar 10% van het volledige AOW-pensioen, maar appellant was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 februari 2009 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat de grieven van appellant geen betrekking hadden op het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan de uitspraak ten grondslag lagen. Hierdoor kon het hoger beroep niet ontvankelijk worden verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de Svb te veroordelen in de proceskosten, aangezien appellant niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van proceskostenvergoedingen en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld.