ECLI:NL:CRVB:2009:BI0605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2882 WAO en 08/4038 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die zich na een aanstelling als lerares ziek meldde met psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv werd appellante als 55 tot 65% arbeidsongeschikt beoordeeld. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de besluiten van het Uwv bekrachtigd, maar appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar visus- en psychische beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische oordelen van de betrokken artsen, waaronder de oogarts dr. H. Punt en psychiater E.F. van Ittersum, in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft toegelicht waarom de geselecteerde functies door appellante kunnen worden vervuld, ondanks signaleringen van haar beperkingen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook moet ingaan op de vraag of de verzekeringsarts Witpaard geregistreerd is. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.495,50 bedragen. De Raad heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, maar het Uwv moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

06/2882 WAO en 08/4038 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 april 2006, 05/1552 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en 28 mei 2008, 07/5562 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Roose, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, tegen de aangevallen uitspraak 1 hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, kantoorgenoot van mr. Roose. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.K. Pouwelse.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Partijen hebben vervolgens vragen van de Raad beantwoord.
Desgevraagd heeft dr. H. Punt, oogarts te Utrecht, de Raad als deskundige van verslag en advies gediend omtrent de gezondheidstoestand van appellante. Het Uwv heeft daarop desgevraagd gereageerd.
Namens appellante heeft mr. Kerkhof-Pöttger tegen de aangevallen uitspraak 2 hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gevoegde behandeling van beide gedingen ter zitting van de Raad heeft plaatsgevonden op 25 februari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kerkhof-Pöttger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft zich na een aanstelling als lerares per 26 maart 1993 ziek gemeld met psychische klachten. Na het voltooien van de wachttijd is zij door de rechtsvoorganger van het Uwv in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.2. In verband met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid is appellante op 21 mei 2004 op het spreekuur van de verzekeringsarts M.A.J. Bahrani verschenen, die op grond van de beschikbare informatie, anamnese en eigen onderzoek concludeerde dat appellante met beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 mei 2004 in staat was te achten gedurende 30 uur per week arbeid te verrichten. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige J. Zeeman na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 55 tot 65%. Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het Uwv per 30 augustus 2004 de WAO-uitkering van appellante dienovereenkomstig herzien. Bij besluit van 27 januari 2005 is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.3. Naar aanleiding van een melding van een wijziging in de gezondheidstoestand van appellante per 16 augustus 2005 in verband met longklachten, benauwdheid en verwardheid is zij op 20 februari 2006 door de verzekeringsarts J. Witpaard gezien. Deze achtte appellante niet toegenomen arbeidsongeschikt en in staat 30 uur per week gangbaar werk te verrichten conform ingevulde FML van 20 februari 2006. Bij besluit van 26 oktober 2006 is appellante vier weken na 16 augustus 2005 niet toegenomen arbeidsongeschikt geacht, zodat zij geen recht heeft op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bij besluit van 9 juli 2007 is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2005 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij wat betreft de medische grondslag van het besluit doorslaggevende betekenis toegekend aan de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater E.F. van Ittersum, die volgens zijn rapport van 23 januari 2006 bij appellante op de datum in geding geen ziekte in psychiatrische zin kon vaststellen en zich kon verenigen met de FML van 26 mei 2004 en de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
9 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft daartoe overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten terwijl er evenmin aanknopingspunten waren om het medische oordeel van deze artsen voor onjuist te houden, zodat het Uwv genoegzaam heeft vastgesteld dat er op de datum in geding geen toegenomen beperkingen waren. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat eventuele arbeidskundige gronden tegen het bestreden besluit 2 geen doel kunnen treffen, nu het Uwv appellante op medische gronden niet toegenomen beperkt heeft geacht en derhalve een hernieuwde arbeidskundige beoordeling achterwege kon blijven.
06/2882 WAO
3.1. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat vooral haar visus- en psychische beperkingen maar ook haar overige beperkingen zijn onderschat en dat het Uwv in arbeidskundig opzicht onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de geselecteerde functies door appellante kunnen worden vervuld.
3.2. Op verzoek van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 9 januari 2008 de nog niet eerder toegelichte signaleringen in de formulieren Resultaat Functiebeoordeling van een nadere toelichting voorzien.
3.3. De oogarts dr. H. Punt heeft de Raad desgevraagd van verslag en advies gediend omtrent de gezondheidstoestand van appellante op 30 augustus 2004. In zijn ongedateerde rapport, bij de Raad binnengekomen op 12 september 2008, heeft de deskundige zich in grote lijnen verenigd met de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de FML van 26 mei 2004, en aangegeven dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies zou kunnen vervullen indien sprake zou zijn van een adequate werkplekopstelling en het gebruik van een monofocale of bifocale werkbril. De deskundige heeft daarbij in aanmerking genomen dat de functiebeschrijvingen van de geselecteerde functies aangeven dat er geen sprake is van langdurig leeswerk nabij.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad is wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de belastbaarheid van appellante per 30 augustus 2004 zoals vastgelegd in de FML van 26 mei 2004. De Raad kent daarbij bijzondere betekenis toe aan het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Van Ittersum en de door de Raad ingeschakelde oogarts Punt. De Raad laat daarbij meewegen, dat voornoemde oogarts de aan de schatting ten grondslag gelegde functies afzonderlijk op hun geschiktheid in medisch opzicht heeft beoordeeld en dit in zijn rapport inzichtelijk heeft gemotiveerd. Hetgeen daartegen door de gemachtigde van appellante is aangevoerd brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting stelt de Raad vast, dat het Uwv eerst op verzoek van de Raad in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 januari 2008 voldoende heeft toegelicht waarom de voor de schatting gebruikte functies ondanks signaleringen door appellante kunnen worden vervuld.
4.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak 1 en bestreden besluit 1 te vernietigen, doch met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
4.4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.449,-. De reiskosten van appellante voor het verschijnen bij de deskundigen en het verschijnen ter zitting worden begroot op € 14,76 in de beroepsfase en op € 31,74 in hoger beroep, in totaal € 46,50.
08/4038 WAO
5. Namens appellante is in hoger beroep in hoofdzaak aangevoerd dat het Uwv en, in het voetspoor daarvan, de rechtbank bij de beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 13 september 2005 onvoldoende rekening hebben gehouden met haar visuele beperkingen en haar astma- en depressieve klachten.
6.1. De Raad stelt vast dat zowel de verzekeringsarts Witpaard als de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn hebben gerapporteerd dat appellante (vier weken na) 16 augustus 2005 conform de eerdere beoordeling respectievelijk de FML van
26 mei 2004 belastbaar is. De bezwaarverzekeringsarts heeft daaraan in zijn rapport van 14 juni 2007 toegevoegd dat daarmee “AMBER niet van toepassing” is. Naar de Raad aanneemt wordt hiermee bedoeld dat geen sprake is van toeneming van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 39a van de WAO.
6.2. De Raad constateert echter tevens dat de verzekeringsarts naar aanleiding van zijn beoordeling op 20 februari 2006 een nieuwe FML heeft opgesteld waarin op diverse aspecten in verschillende rubrieken meer beperkingen zijn aangegeven dan in de FML van 26 mei 2004, terwijl beperkingen op andere aspecten zijn vervallen of anders toegelicht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML van 20 februari 2006 overgenomen en in die zin nog aangepast dat de verborgen beperking bij het aspect 2.1 zien is omgezet in de beperking 2.1.1 en twee toelichtingen zijn aangepast. Deze gang van zaken leidt de Raad tot de conclusie dat in de FML van de bezwaarverzekeringsarts van 26 juni 2007 de belastbaarheid van appellante per 13 september 2005 is vastgesteld.
6.3. De Raad ziet gelet op de beschikbare medische gegevens geen grond voor twijfel aan de juistheid van de FML van 26 juni 2007.
6.4. Artikel 39a, eerste lid, van de WAO bepaalt dat herziening van de uitkering steeds plaatsvindt als de toeneming van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering intreedt, vier weken heeft geduurd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat dit artikel onder meer geen toepassing vindt, indien recht bestaat op herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 38 van de WAO. Het eerste lid van laatstgenoemd artikel regelt dat ter zake van toeneming van arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, plaatsvindt zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
6.5. Appellante ontving een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, zodat in de eerste plaats dient te worden nagegaan of zij uit hoofde van artikel 38 van de WAO recht had op herziening van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Anders dan bij de toepassing van artikel 39a van de WAO dient een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van het bepaalde in artikel 38 van de WAO een volledige medische en arbeidskundige toets in te houden. De Raad stelt vast dat geen arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de FML van 26 juni 2007. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 juli 2007 blijkt dat bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies is uitgegaan van de belastbaarheid vastgesteld in 2004 – en de FML van 26 mei 2004 – en ten onrechte niet van de gewijzigde FML van
26 juni 2007.
6.6. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit met de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij dient het Uwv tevens in te gaan op de grief van appellante, ter zitting van de Raad naar voren gebracht, dat J. Witpaard geen geregistreerd verzekeringsarts is.
6.7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van art 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1288,-. De reiskosten voor het verschijnen ter zitting worden begroot op € 4,60 in de beroepsfase en op € 14,90 in hoger beroep, in totaal € 19,50.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak 1;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.495,50, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt;
Vernietigt de aangevallen uitspraak 2;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.307,50, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM