ECLI:NL:CRVB:2009:BH7280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3046 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond tegen uitspraak over voorlopige voorziening in WIA-V zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2009 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 10 oktober 2008. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellante had in eerste instantie een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, dat op 6 mei 2008 werd afgewezen. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk, omdat het een uitspraak betrof waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet.

Appellante heeft verzet aangetekend, stellende dat er sprake was van schending van de eisen van een goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen, waardoor er geen eerlijk proces zou zijn geweest. Ze voerde aan dat ze vanwege een acuut medisch probleem niet ter zitting kon verschijnen en dat ze in de veronderstelling verkeerde dat ze het verweerschrift van het Uwv zou ontvangen. Het Uwv had echter geen schriftelijk verweerschrift ingediend, maar had zijn standpunt mondeling ter zitting bepleit, wat volgens appellante haar verdediging had benadeeld.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de door appellante geschetste gang van zaken geen feiten of omstandigheden opleverde die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak betrof, maar slechts een verzoek om voorlopige voorziening. Appellante kan tegen het besluit op bezwaar van het Uwv beroep instellen en een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de kosten van het verzet.

Uitspraak

08/3046 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2008, 08/1334, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 10 oktober 2008 heeft de Raad het namens appellante door mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2008 heeft mr. Walther namens appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Walther. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 10 oktober 2008 berust hierop, dat de aangevallen uitspraak - waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van appellante ten aanzien van een primair besluit van het Uwv van 4 april 2008 is afgewezen - een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
In verzet is betoogd dat in dit geval sprake is van een zodanige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake kan zijn geweest. Dit rechtvaardigt een doorbreking van het appelverbod. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. Appellante had voorafgaand aan de zitting bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam kenbaar gemaakt in verband met een acuut medisch probleem niet ter zitting te zullen verschijnen en verzocht om op grond van de stukken uitspraak te doen. Daarbij ging appellante er, mede naar aanleiding van een telefonisch contact met de griffie van de rechtbank Amsterdam, van uit dat zij het verweerschrift van het Uwv nog toegezonden zou krijgen. Het Uwv heeft echter geen verweerschrift ingediend, maar zijn standpunt mondeling ter zitting bepleit. Als gevolg daarvan heeft appellante zich niet adequaat kunnen verweren.
De Raad ziet in de door appellante geschetste gang van zaken, wat daarvan verder zij, geen feiten of omstandigheden die tot een doorbreking van het wettelijke appelverbod dwingen. De Raad heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak inhoudt, maar - slechts - betrekking heeft op een verzoek om voorlopige voorziening. Zoals de Raad ter zitting reeds heeft kenbaar gemaakt kan, nu het Uwv onlangs op het bezwaar tegen het primaire besluit van 4 april 2008 heeft beslist, appellante tegen het besluit op bezwaar beroep instellen en in dat kader tevens een - nieuw - verzoek om voorlopige voorziening doen.
Ten overvloede merkt de Raad op dat hij zich bij de uitspraak van 10 oktober 2008 onbevoegd had dienen te verklaren. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van het verzet.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) M.B. de Gooijer.
BvW