ECLI:NL:CRVB:2009:BH7280
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond tegen uitspraak over voorlopige voorziening in WIA-V zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2009 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 10 oktober 2008. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellante had in eerste instantie een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, dat op 6 mei 2008 werd afgewezen. De Raad verklaarde het hoger beroep van appellante tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk, omdat het een uitspraak betrof waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet.
Appellante heeft verzet aangetekend, stellende dat er sprake was van schending van de eisen van een goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen, waardoor er geen eerlijk proces zou zijn geweest. Ze voerde aan dat ze vanwege een acuut medisch probleem niet ter zitting kon verschijnen en dat ze in de veronderstelling verkeerde dat ze het verweerschrift van het Uwv zou ontvangen. Het Uwv had echter geen schriftelijk verweerschrift ingediend, maar had zijn standpunt mondeling ter zitting bepleit, wat volgens appellante haar verdediging had benadeeld.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de door appellante geschetste gang van zaken geen feiten of omstandigheden opleverde die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak betrof, maar slechts een verzoek om voorlopige voorziening. Appellante kan tegen het besluit op bezwaar van het Uwv beroep instellen en een nieuw verzoek om voorlopige voorziening indienen. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de kosten van het verzet.