ECLI:NL:CRVB:2009:BH6248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1830 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en adresregistratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond heeft verklaard. Appellant had in 2006 aan de IB-Groep doorgegeven dat hij verhuisde naar een nieuw adres, maar de IB-Groep constateerde dat dit adres niet overeenkwam met het adres waarop appellant in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. Hierdoor werd zijn studiefinanciering omgezet van de norm voor een uitwonende studerende naar de norm voor een thuiswonende studerende.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 maart 2009 uitspraak gedaan. Appellant stelde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de afwijking in adresregistratie, omdat de gemeente Rotterdam hem had geweigerd in te schrijven op het nieuwe adres. De Raad overwoog dat het recht op studiefinanciering voor uitwonende studenten afhankelijk is van de voorwaarde dat het opgegeven adres overeenkomt met het adres in de GBA. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende inspanningen had geleverd om de afwijking in de adresregistratie ongedaan te maken binnen de gestelde termijn van vier weken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant van de afwijking redelijkerwijs een verwijt kon worden gemaakt. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/1830 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2008, 07/562 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Appellant is in persoon verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij e-mail van 28 januari 2006 heeft appellant aan de IB-Groep opgegeven dat hij met ingang van 31 januari 2006 verhuist naar de [adres] te [plaatsnaam]. Hierop heeft de IB-Groep vanaf februari 2006 een beurs naar de norm van een uitwonende studerende aan appellant toegekend.
1.2. Bij brieven van 10 maart 2006, verzonden naar het adres [adres] te [plaatsnaam] en naar het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2], heeft de IB-Groep aan appellant meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat hij aan de IB-Groep heeft doorgegeven ([adres] te [plaatsnaam]) in de maand februari 2006 afwijkt van het woonadres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2] te [plaatsnaam 2]). Appellant is in die brief gewaarschuwd dat indien hij de afwijking tussen genoemde adresregistraties niet binnen vier weken ongedaan maakt, de hem toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van februari 2006 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
1.3. Bij besluit van 13 mei 2006 (Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 6) heeft de IB-Groep de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van februari 2006 omgezet in een beurs naar de norm van een thuiswonende studerende.
1.4. Tegen het besluit van 13 mei 2006 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de IB-Groep bij besluit van 11 mei 2007 (bestreden besluit) onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant de afwijking tussen het woonadres dat hij aan de IB-Groep heeft doorgegeven en het woonadres waarop hij in de GBA staat ingeschreven pas per 1 februari 2007 ongedaan heeft gemaakt en dat niet is gebleken dat appellant van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat het niet aangaat hem vanaf februari 2006 tot februari 2007 een beurs naar de norm van een uitwonende studerende te onthouden, aangezien de Dienst Burgerzaken van de Gemeente Rotterdam heeft geweigerd hem per februari 2006 in de GBA in te schrijven aan het adres [adres] te [plaatsnaam] en appellant de IB-Groep daarvan bij brief van 1 mei 2006 op de hoogte heeft gesteld. Verder heeft appellant betoogd dat hij zich niet kan herinneren de waarschuwingen van 10 maart 2006 te hebben ontvangen.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Niet in geschil is dat appellant ten tijde van belang uitwonend was. Ingevolge artikel 1.5 van de WSF 2000 is het recht op studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende evenwel, zoals de Raad eerder overwoog in onder meer zijn uitspraak van 2 december 2005 (LJN: AU7521) mede afhankelijk gesteld van de formele toekenningsvoorwaarde dat het adres dat de uitwonende studerende aan de IB-Groep als woonadres heeft opgegeven, overeenkomt met het adres waarop deze studerende ingeschreven staat in de GBA, met dien verstande dat de uitwonende studerende wordt geacht met terugwerkende kracht aan deze voorwaarde te hebben voldaan indien hij een gebleken afwijking na bekendmaking ervan binnen vier weken ongedaan maakt of laat maken. Verder geldt de voorwaarde van met elkaar overeenkomende adresregistraties niet indien de uitwonende studerende van de afwijking tussen beide woonadresregistraties redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3. Vast staat dat het door appellant aan de IB-Groep opgegeven woonadres in februari 2006 afweek van het adres waarop appellant in de GBA ingeschreven stond. Bij brieven van 10 maart 2006, waarvan de Raad de correcte bezorging genoegzaam aannemelijk acht, heeft de IB-Groep deze afwijking aan appellant bekendgemaakt en hem in de gelegenheid gesteld haar binnen vier weken ongedaan te maken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant van de afwijking redelijkerwijs een verwijt kan worden gemaakt. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of appellant zich (voor het aflopen van de hersteltermijn van vier weken) die inspanningen heeft getroost om zich te (kunnen) laten inschrijven in de GBA die redelijkerwijs van hem gevergd konden worden. De Raad is er niet van overtuigd geraakt dat appellant zich al die inspanningen heeft getroost om zich in de GBA in te laten schrijven aan zijn feitelijke woonadres ([adres] te [plaatsnaam]) die redelijkerwijs van hem gevergd konden worden. Naar het oordeel van de Raad had het op de weg van appellant gelegen om zich binnen vier weken na de waarschuwing van 10 maart 2006 bijvoorbeeld nogmaals schriftelijk tot de Dienst Burgerzaken van de Gemeente Rotterdam te wenden om aan te dringen op een correcte inschrijving in de GBA. Dat de Dienst Burgerzaken mogelijk een fout heeft gemaakt door te weigeren appellant per februari 2006 in te schrijven aan zijn feitelijke woonadres kan aan het voorgaande niets afdoen. Derhalve is er geen grond voor de conclusie dat appellant van (het voortbestaan van) de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
CVG