ECLI:NL:CRVB:2009:BH6132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de vraag of de rechtbank terecht het besluit van 1 maart 2006 van het Uwv niet heeft herroepen. Appellante stelde dat zij op 28 april 2006 recht had op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het besluit van het Uwv te herroepen, omdat niet was vastgesteld dat appellante op de genoemde datum aanspraak kon maken op de uitkering. De Raad wees erop dat het enkele feit dat er een gebrek was in het medisch onderzoek niet automatisch leidde tot een aanspraak op de uitkering.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2006 ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, maar de Raad vond dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat het besluit van 1 maart 2006 herroepen moest worden. De Raad benadrukte dat de stelling van appellante dat door het tijdsverloop geen uitspraak meer kon worden gedaan over haar gezondheidssituatie op 28 april 2006, niet werd onderschreven. De Raad gaf aan dat er alsnog een medisch onderzoek moest plaatsvinden door een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, maar dat een lichamelijk onderzoek niet aan de orde was.
De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak werd gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.