[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 januari 2007, 06/136
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
Namens appellante heeft mr. T. Voortman-Foppen, werkzaam voor De Unie te Culemborg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 22 augustus 2008 heeft onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is toen in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P. Belopavloviç.
Na heropening van het onderzoek heeft het Uwv nader medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De Raad is bij schrijven van 9 december 2008 op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit onderzoek.
Vervolgens heeft op 30 januari 2009 opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is daar andermaal in persoon verschenen, bijgestaan door mr. T. Voortman-Foppen, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 10 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit zijn primaire besluit van 12 juli 2005 gehandhaafd. Bij dit primaire besluit heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, op basis van een theoretische schatting met ingang van 9 september 2005 ingetrokken. Dit besluit berust op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% bedraagt.
2.1. In hoger beroep heeft appellante zich evenals in beroep in hoofdzaak op het standpunt gesteld dat het onderzoek naar haar arbeidsbeperkingen - die voortvloeien uit de ziekte van Bechterew - niet zorgvuldig is geweest, dat het Uwv de ernst en de omvang van haar medische arbeidsbeperkingen onderschat en dat zij op de datum in geding niet in staat was om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de haar door de arbeidskundige van het Uwv voorgehouden functies. Verder heeft appellante aangevoerd dat het primaire medisch onderzoek ten onrechte niet is verricht door een geregistreerd verzekeringsarts.
2.2. Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit niet deugdelijk is geweest, omdat het primaire medisch onderzoek is uitgevoerd door een arts die destijds niet was geregistreerd als verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voorafgaande aan het bestreden besluit uitsluitend dossieronderzoek heeft verricht. Nadat zijdens de Raad is bericht dat daartegen geen bezwaar bestaat, heeft het Uwv nader medisch onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts G. Dreijer. Deze heeft in haar rapportage van 27 november 2008 geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 maart 2005, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, moet worden aangescherpt op de onderdelen zitten en staan, en buigen en gebogen werken. Vervolgens is door bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam nader arbeidskundig onderzoek verricht. In zijn rapportage van 4 december 2008 is geconcludeerd dat er geen grond is om de intrekking van de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering ongedaan te maken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 september 2005 ook minder dan 15% bedraagt indien wordt uitgegaan van de aangescherpte FML van 1 december 2008. In dit verband is toegelicht dat appellante, uitgaande van de aangescherpte FML van 1 december 2008, in staat moet worden geacht om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de functies artsenbezoeker (Sbc-code 694020), arbeidsbemiddelaar (Sbc-code 763100), brugwachter (Sbc-code 282170) en verzekeringsagent (Sbc-code 516100).
2.3. Appellante heeft vervolgens ter zitting van de Raad van 30 januari 2009 betoogd dat haar medische arbeidsbeperkingen ook door bezwaarverzekeringsarts G. Dreijer niet voldoende serieus genomen zijn en bij de FML van 1 december 2008 opnieuw zijn onderschat. Verder heeft appellante opnieuw betwist dat zij op de datum in geding in staat was om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de haar voorgehouden functies.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Het rapport van bezwaarverzekeringsarts G. Dreijer van 27 november 2008 berust op dossieronderzoek, eigen spreekuuronderzoek, bestudering van medische inlichtingen van de behandelaars van appellante en weging van de argumenten van appellante. Het geeft naar het oordeel van de Raad blijk van een toereikende verzekeringsgeneeskundige heroverweging en de Raad ziet geen grond om te twijfelen aan de uitkomst van die heroverweging, nu appellante in hoger beroep geen nadere objectieve medische onderbouwing heeft gegeven van haar stelling dat het Uwv haar arbeidsbeperkingen nog steeds onderschat. Derhalve moet worden aangenomen dat de FML van 1 december 2008 op een toereikende medische grondslag berust. Bij het voorgaande heeft de Raad in aanmerking genomen dat er geen grote verschillen in opvatting bestaan over de gezondheidstoestand van appellante tussen haar reumatoloog S. van der Burg en bezwaarverzekeringsarts G. Dreijer. Bezwaarverzekeringsarts G. Dreijer heeft in hoofdzaak aangegeven dat appellante aangewezen is op fysiek licht, rugsparend werk, waarbij zij regelmatig van houding kan veranderen of zich kan vertreden. De door appellante in bezwaar en beroep overgelegde verklaringen van reumatoloog S. van der Burg zijn daarmee niet onverenigbaar. Dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv aan de gezondheidstoestand van appellante andere consequenties verbindt ten aanzien van de voor appellante geldende arbeidsbeperkingen dan de appellante behandelende fysiotherapeut E.C. Meijering Alkema, doet aan het voorgaande niet af.
3.3. Met betrekking tot de geselecteerde functies arbeidsbemiddelaar (Sbc-code 763100), brugwachter (Sbc-code 282170) en verzekeringsagent (Sbc-code 516100) is de Raad van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam van 4 december 2008 voldoende inzichtelijk is toegelicht waarom deze functies als voor appellante medisch geschikt kunnen worden beschouwd. Dit betekent dat de intrekking per 9 september 2005 van de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dat er, gelet op appellantes beperkingen op het onderdeel zitten, een vraagteken kan worden geplaatst bij de mogelijkheid van appellante om de voorgehouden functie van artsenbezoeker (Sbc-code 694020) te vervullen, doet aan het voorgaande niet af nu, indien deze functie vervalt, er nog voldoende geselecteerde functies over blijven om de intrekking op te baseren.
4. Nu door het Uwv is erkend dat aan het bestreden besluit geen deugdelijk medisch onderzoek is voorafgegaan moet het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Hieruit volgt dat ook de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit ten onrechte in stand is gelaten, vernietigd moet worden. Gelet op wat hiervoor onder 3.2 en 3.3 is overwogen ziet de Raad aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 966,- voor in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand en op € 78,10 voor in hoger beroep gemaakte reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door appellante in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.044,10, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.