ECLI:NL:CRVB:2009:BH5404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3901 WAZ + 05/3903 WAZ + 07/4332 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning en herbeoordeling van WAZ-uitkering na hartinfarct

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een zelfstandig ICT-adviseur, die na een hartinfarct op 16 maart 2002 een WAZ-uitkering heeft aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in eerste instantie een WAZ-uitkering toegekend in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Na bezwaar en herbeoordeling is deze ingedeeld in de klasse van 45 tot 55%. Appellant heeft echter betoogd dat hij meer beperkingen ondervindt dan het Uwv heeft aangenomen, vooral op het gebied van handelingstempo en tijdsdruk. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar het beroep tegen een ander besluit gegrond verklaard en vernietigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, op basis van rapporten van deskundigen die geen aanwijzingen voor cerebrale schade hebben gevonden. De Raad heeft vastgesteld dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd is en dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 is ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

05/3901, 05/3903 en 07/4332 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 mei 2005, 04/154 en 04/938 WAZ, (hierna: de aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon adviesgroep BV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer stukken (met bijlagen) in het geding gebracht. Namens voormelde gemachtigde is onder meer een rapport van 19 juli 2005 van W.D. van der Zwaag, klinisch psycholoog, alsmede een rapport van 25 maart 2007 van J.U.R. Niewold, neuroloog, naar de Raad gezonden Het Uwv heeft onder andere rapporten van 27 december 2006 en 2 april 2007 van L. Stiekema, bezwaararbeidsdeskundige, aan de Raad overgelegd.
Het Uwv heeft bij brief van 19 juni 2007 een nieuw besluit op bezwaar van 11 april 2007 naar de Raad gezonden, waarbij appellant met ingang van 16 maart 2004 ongewijzigd is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Namens appellant heeft [naam vader] bij brief van 27 juni 2007 de Raad medegedeeld dat hij de belangen van appellant (zijn zoon) in het geding behartigt en tevens een rapport van 19 februari 2007 van R.J. van den Bosch, psychiater, in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2007. Voor Appellant is verschenen [naam vader] voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft het onderzoek heropend en heeft R.J.O. van der Ploeg, neuroloog, opgedragen om van verslag en advies te dienen. Deze deskundige heeft op 10 november 2008 rapport uitgebracht.
De gedingen zijn vervolgens wederom ter zitting behandeld op 14 januari 2009. Appellant is niet verschenen. Namens het Uwv heeft P. Belopavlovic voornoemd het woord gevoerd.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, werkzaam als zelfstandig ICT-adviseur, is op 16 maart 2002 uitgevallen in verband met een hartinfarct. Naar aanleiding van diens aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is appellant onderzocht door een verzekeringarts van het Uwv, die heeft geconstateerd dat appellant lichamelijk goed hersteld was, maar nog wel restverschijnselen van het infarct (onder andere snelle vermoeidheid en gebrek aan concentratie) ondervond. De daaruit voorvloeiende beperkingen heeft hij vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens een aantal voor appellant geschikt geachte functies geselecteerd waarmee appellant een zodanig inkomen kan verdienen dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 42,7%. Bij besluit van 10 september 2003 heeft het Uwv appellant per 16 maart 2003 een WAZ-uitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Naar aanleiding van het namens appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft vanwege het Uwv onderzoek plaatsgevonden waarbij enkele eerder geduide functies zijn vervallen; bijgevolg is het verlies aan verdiencapaciteit alsnog vastgesteld op 50,2%. Bij besluit van 6 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 maart 2003 vastgesteld op 45 tot 55%.
2. In het kader van een zogenoemde eerstejaars herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 7 april 2004 aan appellant medegedeeld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven. Ook tegen dit besluit is namens appellant bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 27 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit 2) ongegrond is verklaard.
3. Namens appellant is tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Daarbij is naar voren gebracht, dat hij veel meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, met name op het gebied van handelingstempo en tijdsdruk. Tevens heeft appellant gewezen op uitkomsten van neuropsychologisch onderzoek waaruit zou blijken, dat hij aanzienlijke problemen ondervindt met tempogebonden taken en meer in het algemeen op het cognitieve vlak. Appellant acht de geselecteerde functies, die vooral seriematig productiewerk betreffen onder meer in verband met aan dit soort werk eigen
productie-eisen, ongeschikt voor hem.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank beslissingen genomen over de vergoeding van proceskosten en het betalen van griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot het bestreden besluit 1 overwogen, dat de door appellant in geding gebrachte stukken onvoldoende steun bieden aan diens stelling dat het Uwv te weinig of te lichte beperkingen heeft aangenomen. Dit geldt ook voor de aspecten handelingstempo en tijdsdruk. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapporten van 3 februari 2004 en 11 maart 2004 afdoende gemotiveerd dat het om eenvoudig productiewerk gaat waarbij geen hoge eisen aan het concentratievermogen worden gesteld en er geen sprake is van een hoog handelingstempo. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank onderschreven.
4.2. Het bestreden besluit 2 is door de rechtbank vernietigd in verband met de verklaring van het Uwv dat dit besluit niet in stand kan blijven, omdat in de fase van de primaire besluitvorming noch in de fase van het bezwaararbeidskundig heronderzoek had plaatsgevonden.
5. Namens appellant zijn in hoger beroep vooral de eerder aangevoerde gronden herhaald, welke gronden volgens appellant steun vinden in de eerder genoemde rapporten van Van der Zwaag, Niewold en Van den Bosch.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. De Raad kan, met de rechtbank, de medische grondslag van het bestreden besluit 1 onderschrijven. De door de Raad ingeschakelde deskundige Van der Ploeg heeft in zijn eerder genoemde rapport geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een anoxia cerebri, zodanig dat cerebrale schade zou zijn ontstaan. Hij acht geen argumenten aanwezig om de belastbaarheid van appellant beperkter in te schatten dan in de door het Uwv opgestelde FML is gedaan. Vanuit neurologische optiek moet appellant in staat worden geacht tot het verrichten van de voor hem geduide functies. Dit rapport, gelezen in samenhang met het rapport van Van den Bosch – die evenals Van der Ploeg de aanwijzingen voor het aannemen van cerebrale schade te mager acht – biedt voldoende steun voor de opvatting dat appellant met de door de (bezwaar)verzekeringsartsen aangegeven, op zich niet geringe, beperkingen niet te kort is gedaan. De in de neuropsychologische rapporten besloten liggende stelling dat appellant met name op het cognitieve vlak meer beperkt zou zijn dan al door het Uwv is aangenomen, acht de Raad door met name het voormelde rapport van Van der Ploeg afdoende weerlegd.
6.3. De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1 is door middel van de rapporten van 3 september 2003, 14 december 2005 en de in hoger beroep gegeven toelichtingen van 27 december 2006 en 2 april 2007 voldoende onderbouwd. De punten waarop een eventuele overschrijding van de belastbaarheid van appellant zou kunnen plaatsvinden zijn met name in laatst vermelde twee rapporten afdoende toegelicht. Nu als aangegeven een adequate, heldere en verifieerbare toelichting eerst in de fase van het hoger beroep voorhanden is, dient conform vaste rechtspraak van de Raad het bestreden besluit 1 te worden vernietigd en het beroep daartegen gegrond te worden verklaard. De aangevallen uispraak waarbij het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard, dient in zoverre te worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor over de medische en arbeidskundige grondslag van het bedoelde besluit is overwogen, bestaat er aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 1 geheel in stand te laten.
6.4. Met betrekking tot het bestreden besluit 2 kan de Raad, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, volstaan met de constatering dat de rechtbank dit besluit met recht heeft vernietigd omdat de arbeidskundige grondslag ervan ondeugdelijk is.
6.5.1. Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank het besluit van 11 april 2007 (hierna: het bestreden besluit 3) genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 maart 2004 ongewijzigd is gesteld op 45-55%. De Raad zal met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 6:24 van die wet, het hoger beroep van appellant mede gericht achten tegen het bestreden besluit 3.
6.5.2. Appellant is in het kader van de eerstejaars herbeoordeling gezien door een verzekeringsarts van het Uwv die in zijn rapport van 5 april 2004 heeft vastgesteld dat de medische situatie ten opzichte van het jaar daarvoor niet wezenlijk was veranderd. Nu ook de overige gedingstukken geen aanknopingspunt bieden voor de veronderstelling dat de gezondheidssituatie van appellant tussen 16 maart 2003 en 16 maart 2004 in essentie is gewijzigd, is de Raad onder verwijzing naar het rapport van de deskundige Van der Ploeg en hetgeen hiervoor ten aanzien van het bestreden besluit 1 is overwogen, van oordeel dat de beperkingen van appellant ook per 16 maart 2004 door het Uwv niet onjuist zijn vastgesteld.
6.5.3. Het bestreden besluit 3 berust op dezelfde geselecteerde functies als het bestreden besluit 1. In de onder 6.3 genoemde arbeidskundige rapporten is als aangegeven een voldoende deugdelijke toelichting gegeven op de eventuele belastende aspecten van de desbetreffende functies. De Raad kan derhalve de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 3 onderschrijven.
7. Dit betekent dat het beroep tegen laatstgenoemd besluit ongegrond moet worden verklaard.
8. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant terzake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep, te begroten op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit 1 geheel in stand blijven;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep ten bedrage van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,- aan appellant vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM