ECLI:NL:CRVB:2009:BH5264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3318 WAO + 06/3224 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 1 april 2002 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft op 23 mei 2005 besloten de uitkering per 18 juli 2005 in te trekken, omdat betrokkene voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, bijgestaan door mr. B.E. Crone van de stichting Rechtsbijstand te Tilburg. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en een onafhankelijk deskundige, prof. dr. P.P.G. Hodiamont, ingeschakeld om betrokkene te onderzoeken. Deze deskundige concludeerde dat de beperkingen van betrokkene op het gebied van sociaal functioneren waren onderschat. De Raad heeft het advies van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat de aanvankelijke medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv onvoldoende was. De bezwaararbeidsdeskundige, W.L. Wijngaards, heeft de belasting van de resterende functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet te zwaar was voor betrokkene.

De Raad heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit was vernietigd. Het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak is gedaan op 6 maart 2009.

Uitspraak

06/3318 WAO + 06/3224 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 mei 2006, 05/3688
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 6 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij de stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de psychiater prof. dr. P.P.G. Hodiamont betrokkene onderzocht en bij rapport van 27 juni 2008 daarvan verslag gedaan en als deskundige advies aan de Raad uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde gedingen heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Betrokkene en haar gemachtigde zijn niet verschenen en hebben de Raad daarvan tevoren op de hoogte gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Z. Groenenberg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Betrokkene is met psychische klachten op 6 juni 2001 arbeidsongeschikt geworden en ontving vanaf 1 april 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 23 mei 2005 heeft het Uwv per 18 juli 2005 de WAO-uitkering van betrokkene ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 5 september 2005 zijn de bezwaren van betrokkene tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat betrokkene weer in staat wordt geacht om met haar beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 september 2005 gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het besluit vernietigd en het besluit voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding afgewezen en bepalingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische grondslag van het besluit. In arbeidskundige zin acht de rechtbank het besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, gelet op de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aangaande het zogenoemde CBBS- systeem, en de aanpassing door het Uwv van het CBBS in verband met die uitspraken.
3.1. Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het besluit. Het Uwv heeft de Raad verzocht de rechtsgevolgen van het besluit van 5 september 2005 geheel in stand te laten.
3.2. Het hoger beroep van betrokkene richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het besluit van 5 september 2005 juist is. Ter ondersteuning is namens betrokkene onder meer informatie overgelegd van een screening door de GGZ. Betrokkene meent dat met name de beperkingen die samenhangen met haar psychische klachten zijn onderschat en acht zich niet in staat de geduide functies uit te oefenen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN: AT1852, en 23 januari 2008, LJN: BC2880, overweegt de Raad allereerst, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals de Raad in de uitspraken van 16 maart 2005 en 23 januari 2008, alsook in zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN: BB9311, heeft overwogen, betekent dit dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
4.2. De arbeidsbeperkingen van betrokkene zijn aanvankelijk vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 april 2005. De in rubriek I genoemde deskundige is volgens zijn rapport van oordeel dat het Uwv de beperkingen van betrokkene ten aanzien van haar sociaal functioneren heeft onderschat en hij heeft daarbij aangegeven op welke aspecten en op welke wijze deze moeten worden bijgesteld.
4.3. De Raad ziet voldoende aanleiding het advies van zijn deskundige te volgen. Het hoger beroep van betrokkene slaagt derhalve in die zin, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het intrekkingsbesluit juist is.
4.4. Het Uwv heeft naar aanleiding van uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN:AY9971), via een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet van 13 december 2006 in het licht van de FML van 12 april 2005, nader toegelicht dat de belasting van de geduide functies voor betrokkene niet te zwaar is. Van Vliet meent dat de functie van papierwarenmaker (SBC code 268040) voor betrokkene ongeschikt is, maar dat zij de andere eerder geduide functies moet kunnen uitoefenen. Reeds hieruit volgt naar het oordeel van de Raad dat het hoger beroep van het Uwv niet kan slagen, nu ook de rechtbank had beslist dat deze nadere toelichting noodzakelijk was.
4.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft de deskundige in zijn oordeel gevolgd en in de FML van 5 augustus 2008 de beperkingen van betrokkene bijgesteld. Desgevraagd heeft de deskundige vervolgens aangegeven dat door deze aanpassing voldoende rekening is gehouden met zijn advies. Van de zijde van betrokkene is dit niet bestreden.
4.6. Gelet ook op de instemming van de deskundige daarmee, is de Raad van oordeel, dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene op juiste wijze zijn opgenomen in de FML van
5 augustus 2008.
4.7. Uitgaande van deze FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards beoordeeld of de belasting van de vier resterende functies niet te zwaar is. De bezwaararbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat dat niet het geval is, op grond waarvan het Uwv de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene per 18 juli 2005 heeft gehandhaafd. Van de zijde van betrokkene is deze beoordeling niet bestreden. De Raad ziet gelet op de motivering door de bezwaararbeidsdeskundige geen reden de genoemde functies voor betrokkene niet geschikt te achten. Dat leidt de Raad tot de slotsom dat het Uwv de WAO-uitkering van betrokkene terecht per 18 juli 2005 heeft ingetrokken, zij het dat de aanvankelijke medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit onvoldoende was.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 142, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) A.C. Palmboom.
JL