ECLI:NL:CRVB:2009:BH5148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5555 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van deskundigenadviezen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 13 januari 1998 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 20 september 2005 besloten om de uitkering per 1 november 2005 in te trekken, omdat appellante niet langer als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Dit besluit werd door de rechtbank ’s-Hertogenbosch in een eerdere uitspraak van 28 augustus 2007 bevestigd, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 maart 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het advies van de door haar ingeschakelde deskundige, psychiater B.J. van Eyk, heeft gevolgd. Appellante was van mening dat de visie van haar behandelend psychiater, Y. Güzelcan, gevolgd had moeten worden, maar de Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het deskundigenadvies af te wijken. Het Uwv had in hoger beroep voldoende onderbouwd dat appellante met de voor haar in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen in staat was de geduide functies uit te oefenen.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 20 januari 2006, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en het Uwv moest het betaalde griffierecht van € 143,- aan appellante vergoeden.

Uitspraak

07/5555 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 augustus 2007, 06/1120 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 23 januari 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen en hebben de Raad daarvan tevoren op de hoogte gesteld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante ontving sinds 13 januari 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 20 september 2005 heeft het Uwv per 1 november 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken, omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 20 januari 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 20 januari 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit. De rechtbank heeft zich daarbij vooral gebaseerd op een op haar verzoek op 8 november 2006 uitgebracht deskundigenadvies door de psychiater B.J. van Eyk.
3.1. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om het intrekkingbesluit in stand te laten. Appellante is van mening dat niet de visie van de deskundige Van Eyk, doch die van haar behandelend psychiater Y. Güzelcan gevolgd had moeten worden.
3.2. Het Uwv is van oordeel dat de rechtbank terecht haar deskundige heeft gevolgd. Door het overleggen van een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zonder zogenoemde verborgen beperkingen en van een nadere rapportage van haar bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv voorts nog nader onderbouwd dat appellante in staat moet worden geacht met haar beperkingen de haar geduide functies te verrichten. Ter zitting is namens het Uwv in dit verband gesteld dat met overlegging van deze stukken het intrekkingsbesluit voldoende is gemotiveerd en dat dat voor de Raad aanleiding dient te zijn de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals het Uwv bij verweer juist heeft aangegeven dient de bestuursrechter volgens de vaste jurisprudentie van de Raad, in beginsel het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige te volgen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding vormen van het advies van de deskundige af te wijken. In dit geval had de psychiater Van Eyk de beschikking over de informatie van de appellante behandelende psychiater Güzelcan. De deskundige deelt echter niet de visie van deze psychiater, maar is van mening dat appellante niet op grond van objectieve afwijkingen, die het gevolg zijn van een ziekte of gebrek, buiten staat is arbeid te verrichten. De deskundige kan instemmen met de beperkingen van appellante zoals die door de (bezwaar)verzekeringsartsen zijn geformuleerd en acht appellante in staat de geduide functies uit te oefenen. De Raad is van oordeel dat uit zijn rapport blijkt dat de deskundige op zorgvuldige en concludente wijze tot zijn advies is gekomen. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten vormen om van dat advies af te wijken is niet gebleken. De rechtbank heeft dit advies terecht gevolgd.
4.2. Op basis van de gedingstukken, waaronder de door het Uwv in hoger beroep overgelegde FML en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, is de Raad voorts van oordeel dat door het Uwv voldoende overtuigend is onderbouwd, dat appellante met de voor haar in de FML opgenomen beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
4.3. Gelet ook op hetgeen hieromtrent namens het Uwv is aangevoerd, is de Raad wel van oordeel dat eerst door het overleggen in hoger beroep van de genoemde rapportages het intrekkingsbesluit deugdelijk is gemotiveerd.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 januari 2006 zal worden vernietigd, omdat dat niet berust op een deugdelijke motivering. Nu die motivering in hoger beroep voldoende is aangevuld, ziet de Raad echter aanleiding de rechtsgevolgen van het genoemde besluit geheel in stand te laten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 januari 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 20 januari 2006 in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644, - te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 143, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op
6 maart 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) A.C. Palmboom.
KR