ECLI:NL:CRVB:2009:BH4498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen aan appellant, die in de periode van 1994 tot en met 2002 inkomsten uit arbeid heeft genoten zonder deze aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op te geven. Appellant had vanaf 25 oktober 1993 een WAO-uitkering, maar het Uwv concludeerde op basis van een rapport over werknemersfraude dat hij in die jaren feitelijk leidinggevende was van verschillende ondernemingen en inkomsten had verworven. Het Uwv vorderde de onverschuldigd betaalde uitkering terug, wat appellant aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank Dordrecht bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv terecht de bezwaren van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij niet de feitelijke leiding had over de ondernemingen en dat hij de inkomsten niet had moeten opgeven. De Raad heeft de verklaringen van betrokkenen en de bevindingen van de belastingdienst als voldoende steun voor de conclusies van het Uwv beschouwd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat de werkelijkheid anders was dan door het Uwv werd aangenomen. De betrokkenheid van appellant bij de ondernemingen was niet een op zichzelf staand gebeuren, en hij had het Uwv niet geïnformeerd over zijn betrokkenheid en de inkomsten die hij had verworven. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.