ECLI:NL:CRVB:2009:BH4468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4031 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 14 maart 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de uitkering per 23 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit werd door betrokkene bestreden, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat het primaire medische onderzoek niet was verricht door een geregistreerde verzekeringsarts, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van appellant.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de beoordeling niet alleen door de verzekeringsarts in opleiding, H.B.G. Borninkhof, is uitgevoerd, maar dat er ook een geregistreerde verzekeringsarts, J.S. Baldewsing, bij betrokken was. Appellant stelde dat de samenwerking tussen beide artsen voldoende was om de tekortkomingen van het onderzoek te verhelpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat het gebrek dat door de rechtbank was gesignaleerd, niet van toepassing was. De Raad oordeelde dat de samenwerking tussen de artsen de kwaliteit van het onderzoek waarborgde en dat de bezwaarverzekeringsarts niet opnieuw een lichamelijk onderzoek hoefde uit te voeren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, omdat de rechtbank niet aan een inhoudelijk oordeel over het besluit van 28 april 2006 was toegekomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/4031 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2007, 06/2981 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 27 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2009. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde mr. E. Wolter. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene ontving sinds 14 maart 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft appellant bij besluit van 28 november 2005 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 23 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij het bestreden besluit van 28 april 2006 heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het primaire medische onderzoek verricht is door een verzekeringsarts in opleiding (H.B.G. Borninkhof) en dat dit gebrek in bezwaar niet door de bezwaarverzekeringsarts is hersteld.
2.2. Op grond van het voorgaande is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit, gelet op de wijze waarop de medische grondslag daarvan is voorbereid en tot stand is gekomen, voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit en met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Gelet hierop heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de overige beroepsgronden van betrokkene onbesproken kunnen blijven.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de primaire medische beoordeling niet alleen de verzekeringsarts in opleiding betrokken was. Vanwege de toegekende urenbeperking was er sprake van een zogenoemde dubbele beoordeling. Borninkhof was weliswaar niet geregistreerd als verzekeringsarts, maar verzekeringsarts J.S. Baldewsing wel. Beide artsen hebben lichamelijk onderzoek bij betrokkene verricht, hebben uitvoerig overleg met elkaar gevoerd en zijn het met elkaar eens geworden over de vast te stellen beperkingen. Daarom behoefde de bezwaarverzekeringsarts niet ook nog eens lichamelijk onderzoek te verrichten. In wezen is het manco van het niet-geregistreerd zijn van Borninkhof gerepareerd, doordat Baldewsing zich als geregistreerd verzekeringsarts de conclusies van Borninkhof heeft eigen gemaakt.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Betrokkene is op 6 juli 2005 op het spreekuur van verzekeringsarts Baldewsing geweest. Vervolgens is zij op 16 augustus 2005 voor een tweede beoordeling op het spreekuur van Borninkhof geweest, waarbij deze heeft aangegeven met de eerste beoordelaar in overleg te gaan treden. Blijkens de rapportage van Borninkhof van 5 september 2005 heeft dit overleg ook daadwerkelijk plaatsgevonden en zijn de artsen wat de medische beperkingen van betrokkene betreft tot een gezamenlijk standpunt gekomen.
4.3. Hieruit volgt dat aan het primaire verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet het door de rechtbank gesignaleerde gebrek kleeft dat het niet is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts.
4.4. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Omdat de rechtbank niet aan een inhoudelijk oordeel over het besluit van 28 april 2006 is toegekomen, zal de Raad de zaak ter verdere behandeling terugwijzen naar de rechtbank.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en G. van der Wiel en G.J.H. Doornewaard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C. Palmboom.
CVG