ECLI:NL:CRVB:2009:BH4468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 14 maart 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de uitkering per 23 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit werd door betrokkene bestreden, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat het primaire medische onderzoek niet was verricht door een geregistreerde verzekeringsarts, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van appellant.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de beoordeling niet alleen door de verzekeringsarts in opleiding, H.B.G. Borninkhof, is uitgevoerd, maar dat er ook een geregistreerde verzekeringsarts, J.S. Baldewsing, bij betrokken was. Appellant stelde dat de samenwerking tussen beide artsen voldoende was om de tekortkomingen van het onderzoek te verhelpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat het gebrek dat door de rechtbank was gesignaleerd, niet van toepassing was. De Raad oordeelde dat de samenwerking tussen de artsen de kwaliteit van het onderzoek waarborgde en dat de bezwaarverzekeringsarts niet opnieuw een lichamelijk onderzoek hoefde uit te voeren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, omdat de rechtbank niet aan een inhoudelijk oordeel over het besluit van 28 april 2006 was toegekomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.