[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2007, 06/2550 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 29 januari 2009
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 oktober 2008 heeft mr. Vetter namens appellant de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vetter. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.C. van de Nes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft - voor zover van belang - voor zijn kinderen [naam kind 1], geboren op [geboortedatum], [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] en [naam kind 3], geboren op [geboortedatum] tweevoudige kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd. Deze kinderen volgen sinds september 2001 onderwijs in Marokko.
1.3. Bij onderscheiden besluiten van 17 mei 2002 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen en aangegeven dat over het vierde kwartaal van 2001 tot en met het tweede kwartaal van 2002 geen recht bestaat op tweevoudige kinderbijslag, omdat de kinderen niet in verband met studie of ziekte uitwonend zijn. Bij besluit van 13 augustus 2002 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 17 mei 2002 ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 19 december 2003 (02/4175) het beroep van appellant tegen het besluit van 13 augustus 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat er geen sprake is van een causaal verband tussen het uitwonend zijn van de kinderen en het volgen van onderwijs. De kinderen zijn om andere redenen dan het volgen van onderwijs bij familie in Marokko gaan wonen. De rechtbank heeft daarbij met name betekenis toegekend aan de verklaring van appellant op de hoorzitting waaruit blijkt dat de kinderen vanwege verschillende problemen in Nederland, zoals de kleine behuizing van het gezin, de ziekte van zijn echtgenote en ruzies thuis, bij familie in Marokko zijn ondergebracht. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.5. Op 15 december 2004 heeft appellant opnieuw tweevoudige kinderbijslag voor voornoemde kinderen aangevraagd, alsmede voor zijn dochter [naam kind 4], geboren op [geboortedatum]. Daarbij is aangegeven dat [naam kind 4] sinds [datum] niet meer op het adres van appellant woont.
1.6. Bij besluit van 21 april 2005 heeft de Svb deze aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat de kinderen van appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2003 uitwonend zijn in verband met het volgen van onderwijs.
1.7. Bij besluit van 25 november 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 april 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 november 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad geoordeeld dat er geen objectiveerbare aanwijzingen zijn dat de redenen voor het uitwonend zijn van de kinderen gewijzigd zijn. De rechtbank heeft daarbij onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen:
“ Hoewel eiser heeft getracht aan te tonen dat de feitelijke situatie in Nederland is gewijzigd (minder spanningen in het huwelijk, geen suikerziekte klachten van zijn vrouw) kan daaruit niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat de kinderen dus vanaf dat moment geacht worden in Marokko te verblijven wegens het volgen van onderwijs.(….) Ook is onvoldoende aangetoond dat door de wijziging van de situatie in Nederland is overwogen om de kinderen weer naar Nederland te halen, maar dat zulks niet is doorgezet, omdat het belang van de kinderen om onderwijs in Marokko te volgen zich daartegen zou verzetten.”
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat er wel degelijk objectiveerbare aanwijzingen zijn dat de reden voor het uitwonend zijn van zijn kinderen met ingang van het vierde kwartaal van 2003 is gewijzigd. Eind 2003 was de thuissituatie in Nederland van dien aard dat de kinderen thuis zouden kunnen wonen, maar heeft appellant besloten de kinderen niet terug te halen naar Nederland om de continuïteit van het door de kinderen gevolgde onderwijs niet in gevaar te brengen. Met ingang van het vierde kwartaal van 2003 verblijven de kinderen derhalve primair wegens het volgen van onderwijs in Marokko. Katouar is in december 2003 dan ook uitsluitend voor het volgen van onderwijs naar Marokko vertrokken. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt enkele verklaringen van derden overgelegd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad geldt dat indien andere redenen dan het volgen van onderwijs ten grondslag hebben gelegen aan het op de peildatum van enig kwartaal uitwonend worden van de kinderen, dit bepalend blijft voor de daaropvolgende kwartalen tenzij sprake is van objectiveerbare aanwijzingen dat de redenen voor het uitwonend zijn wijzigingen hebben ondergaan.
4.3. Niet in geschil is dat aan het vertrek naar Marokko van de kinderen [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3] andere redenen ten grondslag hebben gelegen dan het volgen van onderwijs. Het enkele feit dat de thuissituatie van appellant en zijn echtgenote inmiddels zodanig is gestabiliseerd dat voornoemde kinderen naar Nederland zouden kunnen terugkeren is in de gegeven omstandigheden onvoldoende reden om een uitzondering aan te nemen op voornoemde hoofdregel. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen.
4.4. De Raad is met appellant van oordeel dat de Svb ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van kinderbijslag voor zijn jongste dochter [naam kind 4]. Het bestreden is in zoverre in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient in zoverre te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit niet is onderkend. [naam kind 4] is op [geboortedatum] geboren en op [datum], derhalve op haar vierde verjaardag, naar Marokko verhuisd. Gelet op het zich onder de gedingstukken bevindende MN 402 formulier heeft appellant voor [naam kind 4] eerst met ingang van het schooljaar 2004/2005 tweevoudige kinderbijslag aangevraagd. Hieruit volgt dat aan de hand van de maatstaven zoals deze door de Raad zijn neergelegd in de uitspraken van 9 december 2005 (LJN AU8086) en 1 september 2006 (LJN AY7546) door de Svb dient te worden beoordeeld of [naam kind 4] vanaf het derde kwartaal 2004 door of in verband met het volgen van onderwijs niet tot het huishouden van appellant behoorde. Hiervan is sprake indien een wezenlijk deel van de redenen voor het uitwonend worden gelegen zijn in het volgen van onderwijs.
5.1. De Raad ziet aanleiding om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft de aanspraak op kinderbijslag voor het kind [naam kind 4] en bevestigt de uitspraak voor het overige;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 november 2005 voor zover het betreft de aanspraak op kinderbijslag voor het kind [naam kind 4];
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2009.